1 november 1607 (donderdag) Verbod dansscholen en afgoderij in Agnietenklooster De gereformeerde predikanten Fontanus en Burschetus drongen vandaag in 1607 er bij het stadsbestuur op aan om ‘afgoderij in het St. Agnietenklooster’ af te schaffen. Die ‘afgoderij’ is het belijden van het katholieke geloof door de nog aanwezige nonnen van het klooster aan de Beekstraat. Ook vroegen de dominees om dansscholen te verbieden. Met deze ‘vermaning’ probeerden de gereformeerde voorgangers de calvinistische greep op het dagelijkse leven verder te versterken. Arnhem moest een ‘klein Geneve’, waar de leer van Calvijn de dienst uitmaakte, worden. Tevergeefs want de zusters van het Agnietenklooster waren te gehecht aan het katholieke geloof. Bovendien waren ze afkomstig uit voorname families, dus ze lieten zich niet zomaar de wet voorschrijven. Pas bij het overlijden van de laatste non was het gedaan met de ‘paapse superstitie’ aan de Beekstraat.
Literatuur en bronnen Kienhorst, H. en J. Kuys (red.), Verborgen leven: Arnhemse mystiek in de zestiende eeuw. Nijmegen 2012 (Stichting Nijmeegse Kunsthistorische Studies).
Klerck, J. de, Kerk en religie circa 1500-1700. In: Keverling Buisman, F. (red.), Arnhem tot 1700. Utrecht 2008 (Uitgeverij Matrijs), p. 254-275, p. 266.
Leppink, G., Uit de geschiedenis van de Drie Gasthuizen. Arnhem 1983 (Uitgeverij De Drie Gasthuizen), p. 12-15.
Leppink, G.B. en R.C.M. Wientjes, Het Sint Catharinae Gasthuis in Arnhem in de eerste vier eeuwen van zijn bestaan (1246-1636). Hilversum 1996 (Uitgeverij Verloren). Staats Evers, J.W., Kroniek van Arnhem 1233-1789. Meerendeels uit officeele bescheiden bijeenverzameld. Arnhem 1876 (Van Egmond & Heuvelink), p. 28.
Verwantschap en vererving als basis voor het aandelen Vossenburg: Brantsen-De Vree dynastie Van de zestien Arnhemse eigenaren van bezitsaandelen van Surinaamse plantages in 1863 hadden er elf een belang in de plantage Vossenburg: ze heetten Brantsen (4x), Van Eck (5x) en Engelen (2x). Zij bezaten dit deel omdat ze nakomelingen waren van de dochters van de geboren Arnhemmer Gerard de Vree. Die stierf in 1726 in Suriname als eigenaar van enkele redelijk florerende plantages, waarvan Vossenburg de grootste was. Zijn twee minderjarige wees geworden dochters erfden dit alles; Hester Henriette (geboren 1712) en Johanna Elisabeth (geboren 1713) kregen ieder de helft. Terug in Arnhem trouwden de zusjes met twee broers uit het gezin Brantsen die hun buren waren. De zeventienjarige Hester huwde in 1729 de dertigjarige Johan en vijf jaar later verbond de dan 21-jarige Johanna zich met de dertigjarige Hendrik Willem. Alle zestien eigenaren van Vossenburg in 1863, al dan niet woonachtig in Arnhem, zijn uit deze twee relaties van Brantsen-De Vree voortgekomen.
Naast de elf van de erven Brantsen-De Vree telde de tegemoetkomingslijst nog vijf Arnhemmers. Ook zij hadden hun eigenaarsaandeel, via veelal ingewikkelde familielijnen, geërfd.
’t IJland: Van der Borch en Feith De Van der Borchs hadden hun thuisbasis in de Achterhoek en bezaten de kastelen Verwolde en Vorden. Baron Frederik Wilhelm van der Borch (tot Helbergen) had ook een huis in Arnhem en liet zich met dat adres registreren op de tegemoetkomingslijst van 1863. Mr. Frederik Feith erfde zijn compensatiedeel via het Groningse geslacht (Rhijnvis) Feith. Zijn oom Louis Rhijnvis Feith had vanaf 1828 twee keer een klein aandeel in de plantage gekocht van de eigenaarslijn van de Van Dedems.
Poelwijk: Le Jeune Henriette Johanna le Jeune was ook via een gecompliceerde vererving in bezit gekomen van haar aandeel in plantage Poelwijk. Formeel zat haar part in Poelwijk in een stichting, een ‘Sociëteit van eigendom’.
Adrichem: Van Kerkhoven Pieter Kerkhoven erfde zijn deel als nazaat uit de Amsterdamse familie Kerkhoven. Die had naast de plantage in Suriname ook bezittingen in Indonesië.
Zorgvliet: Phaff De Phaffs kwamen uit Wageningen. Predikant Johannes Phaff was in 1742 naar Suriname vertrokken. Via een huwelijk kwam hij in het bezit van Zorgvliet. Zijn (verre) nakomelingen, waaronder Anna, kregen daar in 1863 hun compensatiedeel van.
Arnhemse adressen Via de tegemoetkomingsadministratie in het Nationaal Archief en de Arnhemse Adresboeken van 1863 en 1864 zijn de woonadressen van de Arnhemse gecompenseerde plantage-aandeelhouders te achterhalen.
De meeste plantagedeelhouders woonden in de nieuw gebouwde herenhuizen aan de singels, het Eusebiusplein, het Willemsplein, de Bergstraat, bij de Amsterdamseweg (Frombergstraat) en langs de Utrechtseweg. Vanaf 1853 werden de singels in Arnhem aangelegd en verrezen grote herenhuizen en villa’s in de nieuwe stadsgedeelten. In de adressen zien we dat terug: twee eigenaren woonden nog in de welgesteldere gedeelten van de oude binnenstad (Walburgsplein, Bakkerstraat). De broers en zussen Brantsen vormden een aparte categorie. Zijn woonden bij hun moeder, die weduwe was, op Huis Zypendaal.
Globaal, van oost naar west in de stad, is het resultaat:
Naam
Adres 1863-1864
1.
F.W. baron van der Borch tot Helbergen (m)
Velperbuitensingel G 98a
2.
F. Feith (m)
Eusebiusbinnensingel F 338
3.
F.W.L. van Eck (m)
Walburgsplein F 284
4.
P. Kerkhoven (m)
Eusebiusplein F 349
5-6.
A.A. van Eck (v); ongehuwd A.G. van Eck (m); ongehuwd
Bakkerstraat D 132. Woonadres van moeder-weduwe A. baronesse van Haersolte
7.
A.F.R.E. van Eck (v, echtgen. van Weiler)
Willemsplein D 337
8.
C.J.J. van Eck (v) (echtgen. van Van Orsoy Veeren)
Oeverstraat B 48
9.
A.E.A. Phaff (wed. van Van den Ham)
Bergstraat I 92
10.
L.C.E. jonkvr. Engelen (v)
Bergstraat I 137
11.
S.E. Engelen (v, echtgen. van Verschoor)
Belmonte, Frombergstraat I 392
12.
H.J. le Jeune (v, echtgen. van Van Eck)
Utrechtseweg/Bovenover I 326
13-16.
A.A.E.J.R. Brantsen (m) J.H. Brantsen (v) T.L. jonkhr. Brantsen (m) W.G. baron Brantsen van de Zijp (m)
Huize De Zijp / Huize Zypendaal. Woonadres van moeder-weduwe en van oudste zoon W.G. baron Brantsen
Wat weten we nog meer van de aandeelhouders in de plantages? Wat was hun beroep en politiek-maatschappelijke positie en hoeveel geld kregen ze elk uit de compensatieregeling van 1863?
Lees dat (straks) hier.
Alles onder voorbehoud. Dit artikel wordt voortdurend aangevuld en aangepast.
Dit artikel kon niet geschreven worden zonder Tiny Jacobs-Brouwer. Haar uitmuntende onderzoek naar beeldhouwer Gijs Jacobs van den Hof heeft veel nieuwe inzichten opgeleverd. Via haar kregen we ook de beschikking over afbeeldingen uit het privéarchief van de Stichting Jacobs van den Hof.
Van sterfdagherdenking naar standbeeldinitiatief In 1938 was het vierhonderd jaar geleden dat hertog Karel van Gelre (1467-1538) op 70-jarige leeftijd zijn laatste adem uitblies op het hertogelijk hof aan de Markt in Arnhem. Voor de herdenking van die gebeurtenis werd een comité met vertegenwoordigers uit het Arnhemsch Historisch Genootschap voor Oudheidkunde (‘Prodesse Conamur’) en de Historische Vereeniging Gelre in het leven geroepen. Zij organiseerden een herdenkingsviering op de sterfdag zelf, 30 juni, in de Eusebiuskerk. Naar aanleiding van de feestelijkheden (lezing, kranslegging bij het grafmonument, tentoonstelling, enz.) ontstond het plan om een standbeeld voor de hertog op te richten. Een nieuw particulier initiatief werd geboren: ‘Het Comité Standbeeld voor Karel van Egmond hertog van Gelre’. Daarin zaten niet de minste Arnhemmers in: burgemeester H.P.J. (Henri) Bloemers, adjunct-directeur van Gemeentewerken H.J. (Hendrik Jan) Heuvelink en de, in die dagen alom aanwezige en bevlogen Arnhemkenner, J.G.A. (Johan) Hogerlinden.
‘Karel’ op de rivierbodem Het driemanschap ging voortvarend te werk en nog in hetzelfde jaar werd de plaatselijke bouw- en tekenschool ‘Kunstoefening’ benaderd om het standbeeld te maken. De leiding kreeg docent Gijs Jacobs van den Hof (1889-1965), die al naam en faam in de stad had verworven met talloze beeldhouwwerken (Vestagebouw, Heidemijgebouw, enz. enz.). De uitvoering was in handen van zijn leerlingen Ab Diekerhof (1917-1997) en Joop Hekman (1921-2013).
In het atelier van Jacobs van den Hof aan de Broekstraat maakten de drie een schaal- en kleimodel van het beeld. In 1941 was er, ondanks de oorlogstijd, inmiddels door 27 donateurs zoveel geld bij elkaar gebracht (fl. 1108,50) dat een blok Belgisch natuursteen voor fl. 670,70 gekocht kon worden.
Het transport verliep niet vlekkeloos, want de steen belandde in het water van de Rijn (noot 1). Eenmaal boven water werd de steen naar een keet achter de school van Kunstoefening aan het Stationsplein (nu ingang aan de Coehoornstraat) gebracht. Een andere hobbel die genomen moest worden was de noodgedwongen onderduikperiode van Hekman. Toch lukte het om voor evacuatie van de stad, na de Slag om Arnhem, in de werkruimtes Kunstoefening het beeld te voltooien.
‘Karel’ als verzetsstrijder Bij het standbeeld moest natuurlijk een plaquette met tekst komen. De rijksarchivaris in Gelderland jhr. mr. A. H. (Toon) Martens van Sevenhoven kwam met een voorstel, waarvan de Duitse bezetter het nodige gedacht zou hebben:
Carolus dux Gelriae et comes Zutphaniae 1467-1538 Germanorum Imperatoris acerrimus oppugnator
Karel hertog van Gelre en graaf van Zutphen 1467-1538 Zeer fel bestrijder van de keizer van de Duitsers.
Bron: A.H. Martens van Sevenhoven brief van rijksarchivaris aan burgemeester H.P.J. Bloemers, 15-1-1942. Geciteerd in Kuys, 2014, p. 118.
Verder dan de bureaula van de verstandige Bloemers kwam het voorstel niet.
‘Karel’ onthoofd en onthuld Tijdens de hevige strijd om de bevrijding van Arnhem in april 1945 raakte de kop van het beeld dusdanig beschadigd dat het driemanschap een nieuw hoofd moesten hakken. De definitieve voltooiing was daarom pas in 1948. De gemeenteraad besloot vervolgens om het beeld te accepteren en maakte geld vrij voor de sokkel, de nieuwe bestrating op de Jansplaat en de plaatsing van het beeld.
Op 13 april 1949 volgde de officiële onthulling op de Jansplaats. Burgemeester Chris Matser kon zo direct na de oorlog in zijn toespraak het niet nalaten te verwijzen naar de eerste ideeën voor de plaquettetekst. Hij kon ook bij het wegnemen van het onthullingsdoek niet vermoeden dat Karel nog driemaal zijn hoofd zou verliezen.
Wordt vervolgd.
Noten 1. Kuijs (2014) noemt de Maas, maar Jacobs-Brouwer (2020, p. 80, noot 315) geeft aan dat ‘De Gooi en Eemlander’ van 14-4-1949 deze rivier vermeldt, maar dat dit de Rijn moet zijn geweest.
Literatuur en bronnen Brink, T., Arnhem uit de kunst. Arnhem 2019 (Uitgeverij Hijman Ongerijmd), pp. 29-30.
Hilberdink, C., Gelre’s hof. Van paardestal tot Huis der Provincie. Zutphen 1983 (Uitgeverij De Walburg Pers), p. 53.
Jacobs-Brouwer, J.B., Ambacht en bezieling. Het atelier van de Arnhemse beeldhouwer Gijs Jacobs van den Hof (1889-1965). Rheden 2020 (onuitgegeven masterscriptie Open Universiteit), p. 80.
Kuijs, J., Het standbeeld van hertog Karel van Gelre. Monument voor een schurk of een held? In: B. Roest (red.), De last der geschiedenis. Beeldvorming, leergezag en traditie binnen het historisch metier. Liber amicorum bij het afscheid van prof. dr. P.G.J.M. Raedts. Nijmegen 2013 (Valkhof Pers), pp. 106-121.
Kuijs, J.A.E., De stenen Karel van Gelre op de Arnhemse Jansplaats. Een terugblik op een 65-jarige relatie tussen stad en standbeeld. In: Arnhems Historisch Tijdschrift, jrg. 34 (2014), nr. 3 september, pp. 114-127.
Mentink, G.J., Onderwijs. Meurs, M.H. van e.a. (red.), Arnhem in de twintigste eeuw. Utrecht 2004 (Uitgeverij Matrijs), pp. 231-267, p. 255.
Pelzers, E., Gijs Jacobs van den Hof. In: Pelzers, E., Ploeg H. van der en P. Venhuizen (red.), Arnhemse kopstukken. Arnhem 200 (Uitgeverij Kontrast i.s.m. De Gelderlander), pp. 96-99.
Ranft, F.R., Stichting Karel van Gelre. In: Schulte, A.G. (red.), Arnhems Historisch Genootschap Prodesse Conamur 1792-1992. Overal lieten zij hun sporen na. Zutphen 1992 (Uitgeverij Walburg Pers), pp. 91-99, p. 265.
Ranft, F.R., Johan Gerard Adolf van Hogerlinden (1878-1946). In: Schulte, A.G. (red.), Arnhems Historisch Genootschap Prodesse Conamur 1792-1992. Overal lieten zij hun sporen na. Zutphen 1992 (Uitgeverij Walburg Pers), pp. 223-233, p. 229.
Het vernielde Arnhem stond na de oorlog voor de opgave de stad weer bewoonbaar te maken. Symbool van de wederopbouw werd de nieuwe burgemeester Chris Matser. De in Klarendal geboren volksjongen was een onvermoeibare ‘burgemeester in hemdsmouwen’. Elk jaar opende hij wel iets nieuws, zoals in 1954 het hernieuwde Damcircuit met de ‘Berenkuil’. Matser schuwde publiciteit en effectbejag niet om zijn stad er weer bovenop te krijgen.
In de wederopbouwplannen volgde hij de ideeën van zijn directeur Gemeentewerken, J.P. van Muilwijk (later Muijlwijk). Diens plan om het Musis Sacrum aan het Velperplein te slopen, op de bouwplantekening ontbrak de concertzaal al, haalde het niet.
Handen uit de mouwen De wederopbouw ging verder dan het herstellen van oorlogsschade. Van Muilwijk greep de wederopbouw aan om de binnenstad en de oude wijken te saneren, de verkeerssituatie te verbeteren en de industrie te verplaatsen. Opbouw en sloop gingen hand in hand. Het Haagje van het Oosten onderging een metamorfose. Het vernieuwde Stationsplein, de doorsteek Looierstraat, het gebied rondom het Kerkplein, het Velperplein, de trolleys, het Gele Rijdersplein en de Markt met het in 1954 geopende Huis der Provincie waren hier de zichtbare bewijzen van.
Op 12 oktober 1959 organiseerde Arnhem een wederopbouwdag met als hoogtepunt de overhandiging van de sleutel in Malburgen-West van de tienduizendste naoorlogse woning door de minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid, mr. J. van Aartsen. De familie Wijnands kreeg in het Klispad een nieuwe woning met een keuken, doucheruimte, aparte slaapkamer en een voor- en achtertuin. Burgemeester Matser vond dat juist zijn zwaar getroffen stad het verdiende om de periode van bouwen en herstellen feestelijk af te sluiten. De vlaggen bleven echter op de zolders en de wederopbouwdag ging vrijwel onopgemerkt aan de Arnhemse bevolking voorbij.
De Arnhemmers kwamen wel en met succes in beweging toen er plannen geraamd werden om de Lauwersgracht en Musis Sacrum te laten wijken voor een brede weg voor het verkeer vanaf de Rijnbrug naar het centrum. De bevolking kreeg hulp van de brandweer Die bestempelde de Lauwersgracht als onmisbaar bluswater.
De ergste woningnood werd bestreden met veelal woningwetwoningen in nieuwe wijken als Presikhaaf en Malburgen. Er heerste tevredenheid over het vernieuwde Arnhem met zijn ruime centrum en de fraaie buitenwijken. Arnhem had de lessen van de moderne stedenbouw ter harte genomen en was dankzij het Arnhemse stadsplan een schoolvoorbeeld van een ‘well planned city’ geworden. De wederopbouwfase werd in 1964 symbolisch afgesloten met de (eerste) restauratie, eigenlijk meer een reconstructie, van de Grote Eusebiuskerk.
Werken en vieren In de wederopbouwjaren werd met wisselend succes grote evenementen in de stad georganiseerd. Sonsbeek 1949 was de eerste internationale beeldententoonstelling in Europa en met name de werken van Henry Moore spraken tot de verbeelding. De nationale tentoonstelling Mijlpaal 1950 moest leiden tot begrip, bezinning en hard werken. De bezoekers bleven echter massaal weg.
Dat was niet het geval met het door de middenstand eveneens in 1950 georganiseerde Parijs in Arnhem. Koningin Juliana en Prins Bernard rijden hier op de hoek van de Rue Royale (Koningstraat) langs de bodega, die sindsdien altijd Chez Armand is blijven heten. De singels werden omgedoopt tot Champs Elysées en aan het Nieuwe Plein stond een Eiffeltoren, verlicht met duizenden lampjes.
Herinneringsplaatsen Looierstraat Hotel Haarhuis Matsersingel, J.P. van Muijlwijkstraat
De bekendste plattegrond van de stad werd in 1649 gedrukt bij de befaamde kaartendrukkerij van Joan Blaeu uit Amsterdam. De provinciale landmeter Nicolaes van Geelkercken had de kaart tien jaar eerder getekend. Hij was het die voor het eerst, in detail, de stad en het schependom in kaart bracht. De kaart van Blaeu is dus eigenlijk de kaart van Van Geelkercken.
Een vesting in kaart In de middeleeuwen bestond de verdediging van Arnhem uit een stadsmuur met torens en daaromheen een gracht. Geregeld, vooral in tijden van oorlog, werd de verdediging uitgebreid. In de Tachtigjarige Oorlog was het prins Maurits die van Arnhem een vesting liet maken. Tussen 1596 en 1606 werd de stad naar een ontwerp van Simon Stevin getransformeerd in een vesting van het “Oud-Nederlandse Stelsel”. Typerend zijn de bastions in de stadswal en een serie verdedigingswerken (lunetten, hoornwerken) daarvoor. Tussen 1619 en 1623 liet Maurits het ‘Nieuwe Werk’ aanleggen met daarin drie bolwerken. De ‘Weerdjes’ kwam zo binnen de stadwal te liggen.
Vanaf 1690 werd Arnhem volgens de nieuwste militaire inzichten gemoderniseerd. De vestingbouwkundige Menno van Coehoorn ontwierp ten westen van de stad een groot verdedigingswerk, een retranchement met vijf aarden lunetten. Dit was nodig omdat de Roermondsgracht droog was komen te staan en geen verdediging meer bood. Verder werden twee extra lunetten gebouwd: een bij de St. Walburgiskerk en een oostelijk van de Janspoort.
Onder het bestuur van de stad viel niet alleen de vesting. Burgemeesters en schepenen bestuurden ook het buitengebied, het Arnhemse Schependom. De grens van het schependom werd rond 1630 door Nicolaes van Geelkercken voor het eerst in kaart gebracht. Dit was nodig omdat de onvruchtbare heidevelden rondom de stad steeds meer werden ontgonnen. Schapenhouders zagen de komst van de ontginningsboerderijen op bijvoorbeeld de hei van Schaarsbergen met lede ogen aan.
In de zeventiende eeuw sloot de stad sloot zich op, maar sloeg tegelijkertijd haar vleugels uit. Ten zuiden van de stad zorgde de schipbrug vanaf 1603 voor een snellere oversteek van de Rijn. De ambitie en de welvaart van Arnhem werden vooral zichtbaar door de verhoging in 1650 van de Eusebiustoren. Een achthoekige stenen opbouw, de ‘lantaarn’, bracht de toren op 97 meter.
De beroemde zeventiende-eeuwse schilder Joris van der Haagen (1615-1669) werd in Arnhem geboren. Van der Haagen verhuisde op 24-jarige leeftijd naar Den Haag, maar hij kwam nog vaak terug naar zijn geboortestad. De omgeving van de Rijnpoort heeft hij op diverse schilderijen vastgelegd waarop licht en kleur een belangrijke rol spelen. Van Haagens bijnaam, ‘de Rembrandt van Arnhem’, heeft hij niet voor niets.
Links de stadsmuur en de stenen brug over de gracht naar de Rijnpoort. Rechts daarachter staat de scheepskraan aan de Oude Haven. We kijken uit op het terrein waar rond 1702 het retranchement werd aangelegd: van de Coehoornstraat via de Vijfzinnenstraat tot het huidige Museum Arnhem.
Herinneringsplaatsen Lauwersgracht Sabelspoort Nieuwe Plein, Roermondsplein Weerdjesstraat, Trans
Straatnamen: Bastionstraat, Bolwerk, Simon Stevinweg, Coehoornstraat, Joris van der Haagenlaan
In De nieuwe Canon van Arnhem wordt de lezer meegenomen op een reis door het verleden van de stad. Op veertig plaatsen wordt stil gestaan bij belangrijke historische gebeurtenissen, personen en ontwikkelingen. In deze tijdreis krijgen invalshoeken als meerstemmigheid en diversiteit meer aandacht. Dit geldt vooral voor het koloniale (slavernij)verleden van de stad. Dit nieuwe geschiedenisverhaal is met de ooggetuigenverslagen en de fraaie beeldbronnen onmisbaar voor iedereen die de geschiedenis, de stad en de Arnhemmers een warm hart toedraagt. Het boek a € 24,90 is te koop bij de boekhandels of te bestellen via de website van Uitgeverij Parkstraat (https://uitgeverijparkstraat.nl/uitgaven/#canon).
Arneym is voor u Deze website wordt opnieuw stap voor stap, pagina voor pagina, opgebouwd. Kunt u niet wachten op de beschrijving van een historisch thema of van een van de vele monumenten in Arnhem, stuur dan een berichtje. Want, deze website is voor u.
Veel lees-, kijk- en geschiedenisplezier. Jan de Vries
Het logo van Arneym is gebaseerd op een 18e-eeuwse aquarelpentekening van Jan de Beijer. Hij maakte de prent vanaf de zuidoever van de Rijn, even ten oosten van waar nu de John Frostbrug ligt
Arnhem rond 1580 De datering van de kaart in de literatuur verschilt nogal. De kaart staat onder de datering november 1576 in het Diarium van Buchelius (zie hieronder). De meeste auteurs (Iddekinge, Leppink, Graswinckel) hebben dat overgenomen. Augusteijn (1997) betoogt dat dat zou betekenen dat Buchelius de kaart tekende toen hij elf jaar oud was. Dat zou volgens hem wel een uitzonderlijke prestatie zijn geweest. Volgens Augusteijn is het waarschijnlijker dat Buchelius de tekening maakte op zijn tweede reis naar Arnhem in 1591, op zijn vijfentwintigste dus. We laten het enigszins in het midden: ca. 1580
De oriëntatie op de kaart, die eigenlijk meer een getekende impressie dan een plattegrond of vogelvluchtkaart is, is omgedraaid. Het noorden ligt beneden, links het oosten, boven het zuiden en rechts het westen. Op de kaart, worden twee zaken prominent afgebeeld: de Arnhemse verdedigingswerken en de (negen) belangrijkste gebouwen in de stad. De kaart is verder gevuld met Latijnse bijschriften en vermeldingen. Zo worden de lengtematen (’Langitude’) in de oude maat voet aangegeven. Aan de rechterzijde (westkant van de stad dus) staat de Rijnpoort, die van alle poorten de grootste verdedigingswerken om zich heeft. Naar het noorden (op de kaart naar beneden) volgt dan de Janspoort en daar links van de Velperpoort. Een aarden wal, die de scheiding vormt tussen de dubbele gracht verbindt de Janspoort en Velperpoort met elkaar. Een dubbele gracht is nog niet geheel om Arnhem aangelegd, maar al wel tussen deze poorten. Bovenaan de kaart (het zuiden van Arnhem) vormt de Sabelspoort de vierde grote toegangspoort tot de stad. Veel gespreksstof voor historici heeft in de loop van de jaren de poort, of wat daar op lijkt, tussen de Sabelspoort en de Velperpoort ten oosten van de Walburgiskerk opgeleverd.
De negen afgebeelde gebouwen zijn: Uiterst links, in het oosten van Arnhem: de Walburgiskerk Daarnaast, iets naar beneden, de Grote of Eusebiuskerk Tussen de Walburgiskerk en achter de Eusebiuskerk het oude stadhuis op de markt Rechts naast de Grote Kerk, de kerk van het Sint Catharina Gasthuis Daarnaast de Broerenkerkk van het Minderbroedersklooster (Franciscanen) Daar achter, schuin boven, het St. Petersgasthuis Voor de Broerenkerk en het St. Petersgasthuis de Janskerk Voor de Grote of Eusebiuskerk staan nog afgebeeld, links, de kerk van het St. Agnietenklooster Daarnaast de Nicolaaskerk van de Nicolaibroederschap. Van deze gebouwen bestaan het oude stadhuis, de Sint Catharina kerk, de Broerenkerk, de Janskerk en de St. Nicolaaskerk niet meer. De kerk van het Agnietenklooster is nu de Waalse Kerk. Slechts 1/3 van de middeleeuwse Arnhemse monumenten is bewaard gebleven. Van de ‘gewone’ middeleeuwse huizen is tegenwoordig nog minder over.
Volgens de lentematenaanduiding in voeten, ’pied’ op de kaart, in latijnse cijfers is de stad 2800 voet lang (van oost naar west) en 1700 voet breed. Omgerekend naar meters is dat respectievelijk ongeveer 900 en 600 meter.
Aernout Buchelius Aernout Buchelius (Arend, Arnold, Arnoldus, Arnt van Buchel, Buchell) leefde van 1565 tot 1641. Waarschijnlijk is de tekening gebaseerd op een kaart die zijn stiefvader had gemaakt. Deze was namelijk landmeter in dienst van Willem van Oranje. De kaart komt voor Buchelius’: Commentarius rerum quotidanarum (Commentaar op dagelijkse zaken) beter bekend als zijn Diarium (Dagboek).De twee dikke delen met deels autobiografische en deels kroniekachtige teksten zijn door Buchelius tussen 1593 en 1600 geschreven in netschrift dat hij tot circa 1625 regelmatig verbeterde en aanvulde. Als basis dienden kleine boekjes (rapiaria) met aantekeningen, waarvan er één bewaard is gebleven. De aantekeningen beginnen in 1560 en lopen door totdat ze in 1599 afbreken. Het dagboek wordt als Hs. 798 bewaard in de Universiteitsbibliotheek in Utrecht.
Literatuur Augusteijn, J. (1997). Historische plattegronden van Nederlandse steden. Deel 8.1 Gelderland. De Veluwe. Alphen aan den Rijn: Uitgeverij Canaletto. pp. 27-28.
Augusteijn, J. (1998/99). De stadsplattegronden van Arnhem tot ca. 1900. In: Bijdragen Felua, deel VII/VIII, 1998/99, pp. 38-48.
Iddekinge, P.R.A., e.a. (eds.) (!982/1983). Ach Lieve Tijd. 750 jaar Arnhem, de Arnhemmers en hun rijke verleden. Arnhem/Zwolle: De Gelderse Boekhandel – Uitgeverij Waanders, 1982/1983. Deel 1, pagina 6.
Leppink, G.B. (1996). Het Sint Catharinae Gasthuis in Arnhem in de eerste vier eeuwen van zijn bestaan (1246-1636). Hilversum: Verloren. pp. II, 45 (noot 6), 93, 488-489.
Graswinckel, D.P.M. (1933). Een wandeling door Arnhem in vroegere eeuwen. In: Arnhem Zeven Eeuwen Stad. Officieel gedenkboek. Arnhem: Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande N.V. Boekverkoopers, 1933; pp. 123-185, pp. 166-167.
Hoedt, A.J.M. ten (1998). Plattegronden van Arnhem en andere plaatsen van de Veluwe. In: Arnhem de Genoeglijkste, 1998, pp. 85-90.
Pollmann, J. S. (1994). ‘Aernout van Buchel (1565-1641) oudheidminaar’. In: Utrechtse biografieën, dl. 1, Amsterdam/Utrecht, 1994, pp. 35-40.
Potjer, M. (2005). Historische Atlas van Arnhem. Van Schaarsbergen tot Schuytgraaf. Amsterdam: SUN. pp. 14-15.