Op 10 april 1935 werd de Rijnbrug op sobere wijze geopend. Het Rijk was voornemens tol te heffen, maar daartegen rees veel verzet. Hoewel ruim vijftig jaar over een vaste oeververbinding was gesproken, durfde Arnhem het niet aan de brug feestelijk in te wijden. Een vol jaar later zien we een in het wit geklede koningin Wilhelmina, met de Eusebiustoren op de achtergrond, de brug overlopen. Een vliegensvlug bezoek, daarna spoedde zij zich naar Nijmegen waar zij wel met veel toeters en bellen de Waalbrug opende.
De sprong over de rivier De Rijnbrug betekende het einde van de schipbrug die sinds 1603 ter hoogte van het Roermondsplein Arnhem met de Betuwe verbond. Rond 1900 werd duidelijk dat deze schipbrug het groeiende autoverkeer niet aan kon. In 1913 besloot de gemeenteraad om een vaste brug in het verlengde van de Lauwersgracht aan te leggen. Arnhem kreeg daarmee de mogelijkheid om Malburgen en Meijnerswijk, grotendeels op kosten van het Rijk, in te polderen. Uiteindelijk werd de brug gebouwd als een van de twaalf nieuwe bruggen van het Rijkswegenplan van 1927. Met de vaste Rijnbrug begon ook de woningbouw in de Malburgse polder. Reclamewagens waren nodig om Arnhemmers te bewegen de heuvels voor de polder in te ruilen.
Binnen tien jaar na de opening werd de Rijnbrug drie keer, op 10 mei 1940 door de Nederlanders, in oktober 1944 door de Geallieerden en in januari 1945 door de Duitsers opgeblazen. De Rijnbrug zou echter als ‘Brug te ver’ bij de mislukte Market Garden operatie in september 1944 wereldberoemd worden. Sinds 1977 heet de Rijnbrug John Frostbrug, waarmee recht gedaan wordt aan het heldhaftige optreden van diens Airbornedivisie.
Eind 1977 werd met veel feestvertoon de tweede vaste oeververbinding, de Roermondspleinbrug, vanaf 1987 Nelson Mandelabrug, geopend. Een echte stadsbrug, dé verbinding tussen Arnhem-Noord en het groeiende Zuid. Onder de brug ontwierp Peter Struycken het kunstwerk de ‘Blauwe Golven’. Het onderhoud van de gekleurde stenen en de fontein bleek te duur en lange tijd werd deze plek alleen gebruikt als parkeerterrein. De komst van de stationsparkeergarage van architect Ben van Berkel maakte hier slechts voor een deel een einde aan.
De derde brug, de Andrej Sacharovbrug, werd in 1987 dwars door het baggergat tussen ’t Duifje en Immerloo aangelegd. Deze langste Rijnbrug verbond als onderdeel van de Pleyroute het verkeer van het Velperbroekcircuit met de A325 richting Nijmegen.
Men verwachtte dat de binnenstad ontlast zou worden en sluipverkeer in de omringende wijken zou verdwijnen. Maar de groei van auto’s temperde de hoge verwachtingen. Filedruk blijft een gegeven voor de autogebruiker, die via een van deze drie bruggen in of langs Arnhem rijdt. In 1879 pleitte Arnhem al tevergeefs dat de spoorbrug bij de Rosandepolder ook moest dienen als verkeersbrug. Het idee rond 2005 om ten westen van de stad een vierde Rijnbrug te bouwen, de Westtangent als verbinding tussen Schuytgraaf en Oosterbeek, kwam niet verder dan de bureaula.
Van de (John Frost)brug blijf je af Tijdens Sonsbeek 93 werd de Nelson Mandelabrug een kunstobject. Op de zijkant plaatste Rémy Zaugg in neonletters de woorden ‘huizen, wind, de stroom, de verte, de utopie, Indonesië, de boten, de zee, blauwe lucht’. Op de John Frostbrug zou het kunstwerk voltooid worden. Het aanbrengen van woorden op de ‘heilige’ brug van de Slag om Arnhem vlak voor de vijftigjarige herdenking riep echter zoveel emoties op dat het stadsbestuur ervan afzag. Vier jaar later gebeurde hetzelfde toen een ander Sonsbeekkunstwerk bij de brug ook stuk liep op plaatselijk verzet. De stap naar ‘de brug van de toekomst’ bleek emotioneel onhaalbaar.
Herinneringsplaatsen John Frostbrug (oude Rijnbrug) Nelson Mandelabrug (nieuwe of Roermondspleinbrug) Andrej Sacharovbrug (Pleybrug)
Tussen 1931 en 1937 bezochten de werkloze Arnhemmers geregeld de Arbeidsbeurs aan het Velperplein. Ze hoopten daar te horen te krijgen dat er wat werk voor hen was, het liefst bij een echte baas maar het mocht ook in de werkverschaffing zijn. In het gebouw was ook het uitkeringsbureau gevestigd. De werklozen moesten iedere dag (vaak twee keer) stempelen om in aanmerking te komen voor de uitkering van elf gulden per week per gezin.
Geen enkele beroepsgroep ontsnapte aan de gevolgen van de economische crisis. De gemeentelijke dienst die het zwaarst werd getroffen door de werkloosheid, was het vervoerbedrijf. De mensen lieten de elektrische tram staan en gingen te voet of met de fiets.
Werkloosheid en werkverschaffing In 1931 realiseerde burgemeester S.J.R. de Monchy zich in zijn nieuwjaarsrede dat ‘Arnhem toch niet ontkomt aan de depressie, welke op dit oogenblik over onze gansche planeet voelbaar is.’ Door de wereldwijde gevolgen van de beurskrach in 1929 in Wall Street steeg de werkloosheid in de stad met meer dan 13%. Toch werd Arnhem niet zo zwaar getroffen als andere steden. Het kleine aantal fabrieken in de stad was daarvan de oorzaak.
De Aku moest een flinke stap terug doen, maar bedrijven als de scheepswerf ASM en de metaalbedrijven Billiton en Rijnstaal krabbelden al snel weer overeind. De crisis raakte wel iedereen, de werklozen in het bijzonder. Maar ook het kleinbedrijf en de winkels merkten de terugloop in de bestedingen elke dag. Door de werkloosheid in de landbouw probeerden veel bewoners van de Veluwe, de Betuwe en de Achterhoek werk in Arnhem te vinden. Voor het eerst sinds 1880 kende de stad weer een groot vestigingsoverschot. Tot 1937 zou deze zoektocht naar werk van mensen van het platteland in Arnhem tevergeefs blijken te zijn.
Het gebouw van de Arbeidsbeurs aan het Velperplein maakte overuren bij de inschrijving en ondersteuning van de werklozen. Grootschalige werkverschaffingsprojecten kende de stad niet. Het stadsbestuur schrok terug voor de hoge kosten. Het gebrek aan financiële middelen leidde zelfs tot het voorstel om af te zien van de bouw van de vaste Rijnbrug (1935). Het Rijk wenste hieraan echter niet mee te werken. Het grootste werkverschaffingsproject was de vernieuwing van sportpark Cranevelt. Het aangelegde hoofdsportgebouw met 32 kleedkamers en de houten staantribune bestaan nog steeds. Verder werden de werkzoekenden te werk gesteld bij de aanleg van fietspaden en de reparatie van een molen in het Nederlands Openluchtmuseum.
In 1938 trok de werkgelegenheid weer structureel aan. De devaluatie van de gulden in 1936 had het herstel ingezet. Verder had de stijgende vraag uit Duitsland naar producten, achteraf gezien met een wrange bijsmaak, een gunstig effect op de Arnhemse werkgelegenheid.
Werkloze jongeren bouwen voor ouderen De Algemene Woningbouwvereniging Arnhem liet aan de Broekstraat hoek Heemskerckstraat een zestal bejaardenwoningen als werkverschaffingsproject bouwen. Bij de officiële ingebruikstelling in december 1935 werd speciaal aandacht geschonken aan de bouwers: jeugdige werklozen die het werk ter hand hadden genomen om hun zoals burgemeester Monchy het verwoordde ‘een periode van nuttigen arbeid te geven ter afwisseling van den gedwongen lediggang’.
In 1911 startte aan de Vosdijk de bouw van de Enka-fabriek. Directeur Jacques Hartogs bracht met de Nederlandsche Kunstzijdefabriek (NK werd Enka) de moderne industriële wereld naar de groene burgerstad. In de kunstzijdespinnerij (viscose-rayon) en andere fabrieksonderdelen werkten in de loop der jaren duizenden Arnhemmers. Het fabriekscomplex, met een beeld van de zijdecocon op de centrale toren, was al snel te klein en uitbreiding werd vanaf 1940 gevonden op het industrieterrein aan de Kleefse Waard.
De komst van de Enka betekende ook een omslag in het denken van het gemeentebestuur. Niet langer werd het beleid bepaald door het groene welgestelde imago van de stad. Met de Enka, vanaf 1929 AKU, brak een nieuwe tijd aan.
Industrialisering en modernisering
In 1911 was het geduld van de Arnhemmers op. Vanaf 1880 bleef het inwoneraantal stijgen. De explosieve bevolkingsgroei, veroorzaakt door vestiging van buiten de stad, was veranderd in een gestage natuurlijke stijging als gevolg van de verbeterde sociale voorzieningen (riolering, voeding, werkomstandigheden). De werkgelegenheid ging echter niet gelijk op met de groeiende beroepsbevolking. De industrialisering dreigde aan de stad voorbij te gaan, omdat het gemeentebestuur niet wilde dat rokende, vieze schoorstenen het groene karakter van de stad zouden aantasten. De kranten in de stad namen in 1911 krachtig stelling tegen de achterhaalde en passieve opstelling van het stadsbestuur.
In dat jaar kwam de Enka naar de stad, kreeg de stad een modern elektrisch tramnet, werd besloten een nieuwe grotere groente- en fruitveiling te bouwen (opening 1913) en kreeg de Heidemaatschappij subsidie voor de bouw van een nieuw hoofdkantoor (opening 1914). Na de opening van een nieuw industrieterrein op Het Broek in 1924 met een nieuw goederenspooremplacement en een grote diepe haven (vanaf 1928) was Arnhem definitief klaar voor de industriële sprong voorwaarts.
In 1928 vestigde de tin- en loodfabriek ‘Billiton’ zich in Het Broek. Het metallurgische bedrijf groeide van 65 werknemers in haar eerste jaar naar 200 arbeiders in 1940. Na de Tweede Wereldoorlog leidde het toegenomen milieubewustzijn tot hogere milieueisen. De zwaar vervuilende metaalproductie leidde in de jaren zeventig tot verhoogde loodconcentraties in de woonwijken Het Broek en Presikhaaf. De combinatie met een wereldwijde tincrisis betekende het begin van het einde. In 1994 werden de poorten aan de Westervoortsedijk voorgoed gesloten.
Zoals het in 1911 de gemeente overkwam dat de Enka zich in Arnhem vestigde, zo ging het ook in 2007 toen het bedrijf, sinds 1994 AkzoNobel, haar hoofdkwartier uit Arnhem weghaalde. Geruisloos verdween een toonaangevende multinational die jarenlang de welvaart, de cultuur (behoud park Zypendaal in 1928, sportclub ESCA, Enka-harmonie) en het aangezicht (industrieel erfgoed) van Arnhem bepaalde.
Na de Enka was de Arnhemsche Stoomsleephelling Maatschappij (ASM) voor de Tweede Wereldoorlog de belangrijkste werkgever in de stad. Het bedrijf vestigde zich in 1889 als een kleine scheepswerf op de zuidelijke oever van de Rijn. Honderden Arnhemmers vonden er voor de oorlog hun emplooi. Na de bevrijding draaide de scheepswerf op volle toeren, met de bouw van het Rode Kruis hospitaalschip ‘Henry Dunant’ als publicitaire blikvanger. De algemene scheepsbouwcrisis betekende ook voor de ASM in 1979 het einde. Sinds die tijd ligt het voormalige complex in de Stadsbokken, waarvan de kranen en de scheepshal jarenlang de skyline van de stad bepaalden, te wachten op een nieuwe bestemming.
HerinneringsplaatsenJ.C. Hartogslaan Enka / AKU / AKZO-Nobel / Tejin terreinen aan de Velperweg-Vosdijk, Kleefse Waard Industrieterrein Het Broek Nieuwe Malburgerhaven Billitonterreinen Stadsblokken
De Mussenbuurt was het eerste sociale woningbouwcomplex in Arnhem na de Woningwet van 1901. Voor de bouw van de 155 arbeiderswoningen was in 1908 de Vereniging Volkshuisvesting opgericht. Twee jaar later was het ‘rode dorp’, zo genoemd naar de kleur van de daken, klaar. Het stratenplan was van de directeur gemeentewerken, Willem F.C. Schaap. De in Engelse cottage stijl gebouwde woningen versterkten het landelijke karakter van Nederlands eerste tuinstad. De bewoners waren vooral blij met de gasverlichting en de eigen privaten.
In 1913 volgde de oplevering van het tweede woningwetcomplex, de Van Verschuerwijk, het ‘blauwe dorp’. Beide complexen hebben de tand des tijds overleefd, hoewel renoveren, zoals in de Van Verschuerwijk in 2008 een geregeld terugkerend ritueel is.
Volkshuisvesting
Tot 1901 was het droevig gesteld met de woonomstandigheden van de arbeiders. Het gemeentebestuur deed niets om de arbeiders een goede behuizing te bieden. De arbeiders waren in de 19de-eeuw afhankelijk van particulier initiatief. Zo was er al in 1853 ‘De Vereniging tot het verschaffen van geschikte woningen aan de arbeidende klasse’, ‘De Commissie’, opgericht. De vereniging wilde niet de woningnood verzachten, maar via de bouw van arbeiderswoningen een interessante beleggingswinst boeken. In de driehoek Catharijnestraat-Klarendalseweg-Paulstraat staat nog steeds een blok ‘Commissiehuisjes’. Latere bouwinitiatieven van meer ideële woningbouwverenigingen, als Openbaar Belang onder voorzitterschap van baron Van Verschuer in Lombok lenigden rond 1894 slechts de ergste nood.
De woningwet van 1901 veranderde alles. Er kwamen richtlijnen voor de aantallen en de kwaliteit van arbeiderswoningen. De vele kleine woningbouwverenigingen konden de bouw en het onderhoud van de woningen daardoor niet meer opbrengen. De gemeente sprong bij en stimuleerde de oprichting van de Vereniging Volkshuisvesting.De verschillende woningbouwverenigingen werkten samen bij bouw van de Geitenkamp tussen 1915 en 1935. Door het stedenbouwkundig plan (alweer Schaap), het heuvelachtige terrein, de kwaliteit van de architecten en de eisen vanuit de woningwet verrees een fraaie arbeiderswijk.Na de oorlog moesten er in recordtijd woningen uit de grond gestampt worden. Portiek- en galerijflats en rijen doorzonwoningen schoten in Presikhaaf en Arnhem-Zuid uit de grond. Hoewel het Winkelcentrum Presikhaaf internationale bewondering opleverde in de architectenwereld, kon dat niet verhullen dat de kwantiteit van de woningen boven de kwaliteit ging.
Het laatste kwart van de 20ste eeuw vroeg om andere woningtypen. De bevolking vergrijsde, de gezinnen werden kleiner en jongeren wilden eerder zelfstandig wonen. Sociale woningbouw bleef noodzakelijk en vooral Arnhem-Zuid werd volgebouwd. Met de nieuwste wijken Rijkerswoerd (1987-2000) en de Schuytgraaf, waar de eerste woningen in 2005 werden opgeleverd, is de volkshuisvesting in Arnhem haar tweede eeuw binnengestapt.
Saneren en vernieuwen Oudere woonbuurten als Klarendal, Spijkerkwartier en St. Marten waren rond 1970 letterlijk uitgewoond. Stadsvernieuwing was het devies, wat sloop en nieuwbouw zou inhouden. Door het ontbreken van een tijdig alternatief voor de bewoners van Klarendal en door slechte communicatie tussen gemeente en wijk, brak in de hechte wijk volksverzet uit. ‘Wijkburgemeester’ Tempo van Vlaanderen (eigenlijke voornaam Gerrit) was, veelal vanaf zijn ponywagen, het spraakmakende boegbeeld van de wijk. Om de bewoners tegemoet te komen werden tussen 1974 en 1977 in snel tempo nieuwe huizen uit de grond gestampt. Toen de rust was teruggekeerd, had men meer tijd voor de stede(n)bouwkundige inpassing van de nieuwbouw in het historische en sociale karakter van de wijk.
Herinneringsplaatsen Vogelwijk Klarendal Mussenplein Het Broek Geitenkamp St. Marten
Op een van de oudste foto’s van Arnhem kijken we rond 1865 vanaf de Eusebiustoren naar de Stadsblokken. Daar ligt een steenfabriek waar op dat moment 25 kinderen in dienst zijn. Steenfabrikanten nemen graag kinderen, het liefst onder de 12 jaar, aan. Zij kunnen met hun smalle voetjes tussen de rijen stenen doorlopen, zonder de steenvormen te beschadigen.
De Arnhemse schrijver en voordrachtskunstenaar Jacob Jan Cremer trekt in zijn de korte roman ‘Fabriekskinderen’ fel van leer tegen de kinderarbeid. Ook schrijft hij brieven naar de regering en reist met zijn boodschap het land door. Mede door zijn inzet ziet in 1874 de eerste wet tegen de kinderarbeid het licht, het ‘Kinderwetje’ van S. van Houten.
Kinderarbeid in Arnhem In Arnhem was er rond 1850 door de grote bouwprojecten een grote behoefte aan bouwmaterialen. Binnen vijfentwintig jaar startten vijf steenfabrieken in de zuidelijke polder de productie van baksteen. Honderden kinderen vonden daar werk: meer dan twaalf uur per dag vrijwel onafgebroken klei en stenen sjouwen. Het gemeentebestuur juichte dit toe, want zo konden de armste burgers toch wat geld verdienen.
Echte machinale industrie met een grootschalige productie kende Arnhem niet. Er was vanaf 1870 slechts één grote fabriek met zo’n 200 arbeiders. Directeur Sprenger van die textielfabriek had zo zijn eigen ideeën over kinderarbeid, zoals uit een verhoor van een onderzoekscommissie uit 1892 bleek:
‘Vraag: “Op welke leeftijd neemt gij kinderen aan?” Sprenger: “Wanneer zij twaalf jaren oud zijn en daarvan een briefje van het stadhuis kunnen vertoonen. Men wordt dan wel eens gefopt. Kaatje is 12 jaar en Mietje 11 en dan komt Mietje met Kaatje’s briefje. Men kan het aan haar neus niet zien.” Vraag: “Vindt gij het noodig of wenschelijk, dat het werk op zoo jeugdigen leeftijd begint?” Sprenger: “Het is mij onverschillig, of zij 12 of 13 jaar zijn, wanneer ik maar kindervingers heb om de kleine klosjes te winden.”
Jacob Jan Cremers Fabriekskinderen De aan het Velperplein wonende Jacob Jan Cremer (1827-1880) was geschokt toen hij zag hoe de kinderen in de fabrieken behandeld werden. In 1863 verscheen zijn novelle ‘Fabriekskinderen’, waarin hij beeldend de schrijnende werkomstandigheden beschreef. Het slot van de korte roman is – gelijk Multatuli’s Max Havelaar – een oproep aan de koning: ‘Doorluchtige Vorst! Edele en Grootmagtige wetgevers in den Staat! Ziet: aan uwe en mijne kleederen, waaraan de handjes dier kleinen werkten, kleven droppelen bloeds; ja de droppelen bloeds der arme in Nederland vermoorde fabriekskinderen.’ Het boek raakte een gevoelige snaar, vooral doordat Cremer met zijn retorische talenten de mensen voor zijn ideeën wist te winnen. Toch duurde het nog 11 jaar voordat het verboden werd om kinderen onder de 12 jaar in dienst te nemen. Maar zoals blijkt uit het verhoor van Sprenger werd daarmee nogal eens de hand gelicht. Pas met de leerplichtwet van 1900 kwam een definitief einde aan de kinderarbeid in Nederland.
Een tekening uit 1896 laat goed de enorme omvang van de bandfabriek zien. De Frombergstraat loopt rechts omhoog naar de Amsterdamseweg. Als de fabriek in 1973 de poorten sluit, wordt het hele complex gesloopt. Alleen een muur met opschrift in de Rozenstraat herinnert nog aan Arnhems grootste fabriek in de negentiende eeuw.
Naast erbarmelijke werkomstandigheden voor kinderen in de bandfabriek pikten de volwassen arbeiders in 1899 hun situatie ook niet meer. Een grote staking brak uit, wat in Arnhem nog nooit vertoond was. Door verdeeldheid tussen de vakbonden en het slimme onverzoenlijke optreden van Sprenger moesten de stakers bakzeil halen.
Herinneringsplaatsen Muur Bandfabriek in de Rozenstraat Restanten Steenfabrieken in Malburgen en Meijnerswijk Jacob Cremerstraat
Op een stralende zonnige dag ligt een klein stukje Indonesië in Arnhem. De witte gebouwen van Bronbeek steken scherp af tegen de groene graspartijen en de blauwe lucht. Het voormalige invalidentehuis voor oud-soldaten gaf vanaf 1863 onderdak aan Indië-veteranen.
Nederlands beroemdste oud-Indiëganger bezocht in januari 1869 Arnhem. De schrijver Multatuli, pseudoniem voor Eduard Douwes Dekker, gaf in een lezing in het Musis Sacrum zijn ongezouten mening over het Nederlandse koningshuis. De aanwezige journalist van de Arnhemsche Courant noemde de spreker nog wel ‘een geniaal man’ en roemde ‘de vele oorspronkelijke en juiste gedachten’. De vorm waarin de schrijver van de ‘Max Havelaar’ zijn voordracht had gegoten, werd wel bekritiseerd: ‘Aestetisch is het zeker niet.’
Koloniaal verleden: Bronbeek en Oud-Indiëgangers
Multatuli was in Arnhem op doorreis tijdens een van zijn lezingentournees. Andere oud-Indiëgangers, met veel minder kritiek op het Nederlandse politieke beleid, vestigden zich definitief in de stad. Het waren de rijk geworden handelaren, oud-officieren en suiker- en tabaksplanters die in Arnhem van hun geld en oude dag wilden genieten. Vooral tussen 1845 en 1875 stroomden ze naar de stad. De laatste commissaris-generaal van de VOC, Sebastiaan Nederburgh, liet rond 1800 een buitenverblijf bouwen dat later uit zou groeien tot de theeschenkerij Sonsbeekpaviljoen. Burgemeester Emile C. Sweerts de Landas die van 1899-1904 de stad bestuurde, had voor zijn ambtsaanvaarding in Arnhem vijfentwintig jaar gewerkt op het gouvernementspaleis Buitenzorg op Java.
Niet alle notabele Arnhemmers steunden direct of indirect het koloniale beleid. Advocaat, en in 1849 minister in het eerste kabinet Thorbecke, Jan Nedermeijer van Rosenthal pleitte in zijn proefschrift uit 1816 al voor de afschaffing van de slavernij. Dat deed ook de (kleine) Arnhemse afdeling van de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing der Slavernij. Een groter aantal inwoners profiteerde van de afschaffing van de slavernij in 1863. De Arnhemse eigenaren van de plantage Vossenburg in Suriname kregen bijvoorbeeld ruim 70.000 gulden compensatie voor de 236 tot slaafgemaakten die ‘vrij’ kwamen.
De oud-Indiëgangers lieten villa’s bouwen langs de Velper-, Utrechtse- en Amsterdamseweg. Veel Arnhemmers vonden bij hen werk als huis- en tuinpersoneel. Ook de middenstand en het culturele leven floreerden door hun komst. Arnhem stak ’s-Gravenhage naar de kroon en dat leverde de titel ‘Haagje van het oosten’ op.
Eén van hen was de in Batavia geboren rentenierende zakenman Jan van Braam. Hij kocht in 1849 een villa op het landgoed Bronbeek. Vier jaar later kwam het huis in bezit van koning Willem III, die in 1859 besloot er een Koloniaal Militair Invalidenhuis te vestigen. Achter de bestaande villa, die tot commandantswoning werd ingericht, opende in 1863 een geheel nieuw rusthuis zijn deuren.
Mede door de suikercrisis van 1884/85 kwamen steeds minder oud-Indiëgangers naar Arnhem. Bronbeek bleef echter een geliefd rustoord voor de veteranen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Na de onafhankelijkheid van Indonesië en met de komst van nieuwe denkbeelden kreeg het huis een ander karakter. Uit de naam verdween het woord ‘koloniaal’, de trofeeëngalerij werd definitief een informatief museum en sinds 1970 kunnen alle soldaten van de krijgsmacht in het tehuis terecht. Bronbeek werd steeds meer een herinnerings- en herdenkingsplek. De vele monumenten en activiteiten op het Arnhemse landgoed tonen de glorie en het verdriet van belangrijke militaire episodes uit de Nederlandse en Indonesische geschiedenis.
Exotisch Arnhem In 1883 werd tegenover Bronbeek de Vogel- en Plantentuin geopend. In het vijverrijke wandelpark waren veel vogels en planten ‘uit de Oost’ te bezichtigen. Bij de tuin verrees een indrukwekkend hotel met een concertzaal voor 1500 bezoekers. De gasten en bezoekers bleven echter weg, het initiatief kwam te laat en was te elitair. De tennisbanen en de cricketvelden bleven leeg en na tien jaar moest het complex de deuren sluiten.
In 1912 kwam het terrein in handen van de zusters van Sacré Coeur. Het voormalige hotel werd in 1973 gesloopt om plaats te maken voor het verpleeghuis Regina Pacis.
Herinneringsplaatsen Bronbeek Museum Arnhem, vroegere Buitensociëteit Bronbeeklaan
‘Thans vooral is een ruime, liberale herziening der grondwet behoefte.’ Dat is de kop van de Arnhemsche Courant op 11 maart 1848. De krant was in de eerste helft van de negentiende eeuw de schrik van conservatief Den Haag. In felle bewoordingen hekelde de krant de conservatieve politiek van de koningen Willem I en II. In het begin van het Europese revolutiejaar 1848 zag de krant de komst van de grondwetsherziening al komen: ‘Bedenk wel wat gij doet, mannen des bestuurs! Bedenkt het wel, hoofden der dynastiën, ‘de Ure komt’ Hervorming of Revolutie.’
Uitgever Carl Albert Thieme ondersteunde krachtig de nieuwe grondwet van 1848, waarvan de vooruitstrevende liberale politicus Johan Rudolf Thorbecke de geestelijke vader was. Zelf mocht Thieme door zijn overlijden een jaar eerder dat niet meer meemaken.
Liberale burgerstad Door de Arnhemse Courant leverde de stad een belangrijke bijdrage aan het fundament van de moderne Nederlandse parlementaire democratie, de grondwetsherziening van 1848. Arnhemse politici speelden op het landelijke toneel ook een belangrijke rol. Jacobus Mattheüs de Kempenaer, lid van de Arnhemse gemeenteraad, lid van Provinciale Staten en rijksadvocaat van Gelderland, werkte mee aan de voorbereidingen van de nieuwe grondwet en werd minister van Binnenlandse Zaken. De Arnhemse advocaat Willem Hendrik Dullert, ook een echte Thorbeckiaan, was van 1869 tot 1881 voorzitter van de Tweede Kamer.
De krant pleitte niet alleen voor inspraak en individuele vrijheid voor de Nederlandse burgers. Het nam ook krachtig afstand van het koloniale beleid van de regering. Zo schreef de krant in 1847: “Ons geheel koloniaal stelsel rust op een valschen grondslag. Egoismus is het beginsel hetwelk het geheele bestuur der koloniën beheerscht. (…) Alles berust op een stelsel van uitzuiging.”
In Arnhem ontmoetten de liberalen en aristocraten elkaar in sociëteiten als Concordia, de Groote Sociëteit en de Buitensociëteit. De laatste vereniging liet in 1875 een geheel nieuw sociëteitsgebouw aan de Utrechtseweg optrekken, tegenwoordig het Museum Arnhem, met een ‘groote zaal met orchest, conversatiezaal, billard en leeskamer, een en ander met grote waranda en tezamen opleverende de ruimte vereischt tot plaatsing van 1500 personen”.
Het culturele leven kreeg verder impulsen door de uitbreiding van Musis Sacrum (een concertzaal vanaf 1866), een nieuwe stadsschouwburg (1865) en talloze evenementen en tentoonstellingen. Gaandeweg de negentiende eeuw veranderden de Arnhemse liberalen van progressieve hervormers in conservatieve burgerheren. Arnhem moest blijven wat het was. Men hield vast aan het idee dat de stad vooral bedoeld was voor de gegoede burgers. Het stadsbestuur bekommerde zich niet of nauwelijks om de welvaart en het welzijn van de andere inwoners van de stad. De allerarmsten waren aangewezen op de liefdadigheid. Van de nalatenschap van Willem Hendrik Dullert profiteren vandaag de dag nog vele Arnhemmers via de Dullertstichting.
In 1878 opende de ‘Groote Sociëteit’ in de Koningstraat haar deuren. Het kolossale gebouw symboliseerde de bloei van het culturele leven van de gegoede liberale burgerij. Hier troffen de in Arnhem gewortelde meesters in de rechten, doctores en baronnen elkaar. Een exclusief gezelschap en dat wilden de heren graag zo houden. De ‘nieuwe rijken’ en de oud-Indische gasten waren eigenlijk niet welkom. Die stichtten daarop de Buitensociëteit aan de Utrechtseweg (nu Museum Arnhem).
Na de Tweede Wereldoorlog bood het gebouw tot 1967 onderdak aan verschillende afdelingen van de gemeentelijke secretarie, waaronder de Burgerlijke Stand. Daarna ging het gebouw tegen de vlakte en werd een nieuw kantorencomplex, met onder andere de bibliotheek (verhuizing in 2013 naar Rozet) en de Sociale Dienst (verhuizing in 1992 naar het Stadskantoor aan de Eusebiusbuitensingel), gebouwd. Ook dit pand is inmiddels vervangen door een complex met winkels aan de straatkant en kantoorruimtes op de bovenste verdieping
Herinneringsplaatsen Dullertstichting De Gelderlander/Arnhemse Courant Dullertstraat, C.A. Thiemestraat (Spijkerkwartier) Museum Arnhem / Buitensociëteit, Utrechtseweg
Herinneringsplaatsen Dullertstichting De Gelderlander/Arnhemse Courant Dullertstraat, C.A. Thiemestraat (Spijkerkwartier) Museum Arnhem / Buitensociëteit, Utrechtseweg
Stadsarchitect Hendrik Jan Heuvelink sr. probeerde de groei van de stad in banen te leiden met zijn uitbreidingsplan van 1853. Leidraad hierbij was het bouwen van huizen voor de gefortuneerde burger. In geel zijn nieuwe brede straten aangegeven, waarvan eigenlijk alleen de buitensingels, de Rijnkade en het Roermondsplein met herenhuizen werden bebouwd.
Ondanks dat het plan maar voor de helft werd uitgevoerd, waren de gemeentelijk investeringen in het plan (opkopen en bouwrijp maken van de grond) revolutionair. Alles werd uit de kast gehaald om rijke burgers naar de stad te lokken. De witte, in ‘Arnhems blond’ geschilderde herenhuizen aan de Eusebiusbuitensingel stonden in schril contrast tot de wildgroei aan slechte arbeiderswoningen in Klarendal en de lelijke spoordijk achter de villafaçades.
Drie decennia ongekende groei Van alle steden in Nederland groeide de bevolking van Arnhem rond 1850 het sterkst. Tussen 1830 en 1880 verdrievoudigde het aantal inwoners van iets meer dan 13.000 naar ruim 40.000. Het provinciale Arnhem liet opkomende industrie- en handelssteden als Amsterdam en Rotterdam ver achter zich.
Het stadsbestuur stelde alles in het werk om welgestelde burgers binnen de gemeentegrenzen te krijgen. Het waren echter niet de rijke inwoners die het meeste bijdroegen aan de bevolkingsstijging. De groei werd vooral veroorzaakt door de effecten van ‘het rijke burger-beleid’. Huizen moesten voor hen gebouwd worden, net als woningen voor de bouwvakkers die naar de stad stroomden. De dienstboden, tuinlieden en ander huispersoneel hadden ook onderdak nodig. Bovenal waren het de grote bouwprojecten die veel ongeschoolde arbeiders naar de stad trokken. De sloop van de vestingwallen naderde haar voltooiing, grond moest verzet worden voor de spoordijken richting Emmerik en Zutphen, in drie maanden tijd werd Musis Sacrum uit de grond gestampt.
Villa’s en sloppen Met het uitbreidingsplan van stadsarchitect H.J. Heuvelink verdwenen de laatste vestingwerken en werd villabouw langs de singels en de Rijnkade mogelijk gemaakt. Daarna zouden de ergste sloppenwijken worden opgeruimd, maar ook dat voornemen bleef steken in goede bedoelingen. De nieuwe arbeidersonderkomens lagen in Klarendal, de Weerdjes, Ruiterstraat en de Rietebeek, verstopt achter de villa’s en de spoordijk. De toestand van de arbeiders bleef erbarmelijk en enkele cholera-epidemieën (1853, 1859, 1866) maakten veel slachtoffers in de arme buurten. Tot 1875 groeide Arnhem in bevolking en huizenbouw onstuimig. Na 1874 slechtten andere steden zoals Nijmegen ook hun stadswallen en raakte Arnhem als woonstad uit de mode. De rentenierende zakenmensen lieten Arnhem links liggen. De afname van bevolkingsgroei werd versterkt doordat het gemeentebestuur vasthield aan zijn oude beleid van bevoordeling van de rijke bovenlaag. Er werd geen enkel initiatief genomen om industrie en nijverheid naar Arnhem te halen.
Heuvelink jr. en schone schijn Na het uitbreidingsplan van 1853 was er geen enkele planmatige aanpak van de wegen- en woningbouw. De daadkrachtige opvolger van Heuvelink, de stadsarchitect Frederik Willem van Gendt, werd weggepest en de gemeentelijke bouwverordeningen waren zo ruim dat elk ‘bouwbaasje’ zijn gang kon gaan.
Het was de zoon van Heuvelink sr. die vijfentwintig jaar na zijn vader opnieuw een poging deed om orde in de chaos te scheppen. De gemeenteraad verleende echter geen subsidie aan zijn ‘Boulevardkwartier’ en alleen de brede boulevard met zijn naam kreeg enige allure. Aan de andere, veel smallere straten werden vooral beneden- en bovenwoningen gebouwd. De herenhuisachtige voorgevels moesten de pretentie van chique stadshuizen hoog houden.
Herinneringsplaatsen Roermondsplein Jans-, Velper- en Eusebiussingels Boulevard Heuvelink Rijnkade Villa Beaulieu (Noordelijke Parallelweg) Heuvelinkprijs
Arnhem in 1854, zoals gezien vanaf het dak van Hotel Bellevue aan de Utrechtseweg. Tegenwoordig biedt het kantoorgebouw met diezelfde naam onderdak aan o.a. energienetbeheerder Alliander. Deze nam, in het in 2017 volledig gerenoveerde gebouw, de plaats in van energiemaatschappij NUON, voorheen PGEM. Vanaf dat gebouw is de foto rechts gemaakt.
De stoomtrein stelde vanaf 1845 mensen uit het westen in staat snel het groene en villarijke Arnhem te bereiken. Rechts naast de spoorlijn zijn grafzerken te zien van de voormalige Joodse begraafplaats ‘De Valk’. Schuin daarachter de hooiopslag voor de paarden van de soldaten van de Willemskazerne. De rokende schoorsteen naast molen ‘De Harmonie’ (sloop 1855) is van de (nog) kleine metaalgieterij van W. Thomassen.
Anderhalve eeuw later wordt het uitzicht vanuit het westen gedomineerd door de kleur en de hoogte van de Park- en Rijntorens. De kleinschalige, ambachtelijke, groene burgerstad uit de negentiende eeuw heeft plaats gemaakt voor de betonnen grootschaligheid van de zakelijke dienstverlening.
Ontsluiting en omsluiting Zes jaar nadat de eerste spoorlijn in Nederland, van Amsterdam naar Haarlem in 1839, was geopend, bereikte de ijzeren spoorweg Arnhem. De Rhijnspoorweg verbond Arnhem via Utrecht met de hoofdstad van ons land. Daarmee was een snelle, directe verbinding tussen Arnhem en het westen van het land gerealiseerd. De opening van de spoorlijn op 14 mei 1845, waarvoor koning Willem II zich wegens ‘keelpijn’ had afgemeld, ging gepaard met de ingebruikname van een stationsgebouw. Het gebouw had terrassen op de eerste verdieping met uitzicht op Sonsbeek en de Betuwe. Het gebouw was al snel te klein en in 1869 werd een robuust bakstenen pand het nieuwe onderkomen.
Het spoornet rond Arnhem groeide snel. In 1856 werd de verlenging naar Emmerik, via Zevenaar, geopend en weer negen jaar later vond de opening plaats van de spoorweg naar Zutphen. Tegen de zin van de Arnhemmers waren de spoorlijnen aangelegd op hoge dijken die, als een nieuwe stadsmuur, de stad scheidden van de groene Veluwe. Met het toenemende autoverkeer in de twintigste eeuw bleek de dijk ook een pluspunt te hebben: de stad werd niet geplaagd door stilstaand autoverkeer voor gesloten overwegen.
De opening van de spoorlijn naar Nijmegen in 1879 betekende het einde van een tijdperk. Niet alleen betekende het de voltooiing van het spoornetwerk rond Arnhem. Ook lag Nijmegen nu voor het westen van het land onder handbereik. De specifieke voordelen van Arnhem als vestigingsplaats waren verdwenen.
Het stationsplein en de aanliggende gebouwen werden in de Tweede Wereldoorlog verwoest. De vele grote hotels werden vervangen door kantoren. Het nieuwe kleinere stationsgebouw stond weggedrukt in een hoek van het nieuwe plein.
In 1994 werden in Arnhem Centraal nieuwe ontwikkelingen en andere ideeën ten aanzien van openbaar vervoer samengebracht. De mogelijke komst van de Hoge Snelheids Lijn (HSL) bracht alles in een stroomversnelling. Het stationsgebouw moest vervangen worden door een ‘terminal’ met een rechtstreekse wandelpromenade naar de binnenstad. Bouwkundige en financiële tegenslagen zorgden ervoor dat het stationsgebied jarenlang een lelijke bouwplaats bleef. Het reizigersonvriendelijke tijdelijke stationsgebouw met schijnbaar oneindige hoge provisorische trappen (2006-2011) gold daarbij als absoluut dieptepunt. Nadat in november 2015 het nieuwe station was geopend, sleepten het gebouw en het gebied de ene na de andere architectuur- en stadsvernieuwingsprijs in de wacht.
Van voor de oorlog Het Stationsplein rond 1930 liep vanaf het stationsgebouw uit 1869 naar beneden. Na de oorlog is bij de herinrichting het plein afgegraven. Rondom het plein stonden hotels als Sluis (oudst), Oranje-Nassau (chicst), Haarhuis (met lunchroom en terras) en Bristol. Het laatste hotel van eigenaar Jan Dommering, die wereldkampioen biljarten in 1925 was, had als eerste hotel in Arnhem centrale verwarming en elektrisch licht.
Links omzomen bomen de voormalige Bovenbergstraat. De bomen rechtsonder zijn een restant van de 19e-eeuwse Coehoornbegraafplaats (nu vergaderlocatie CC3 van het Coehoorn Centraal-project).
Rechts naast de oostelijke zijvleugel van het stationsgebouw staat het postdistributiekantoor dat in zijn geheel werd verplaatst. Als Station Klarendal is het neogotische gebouw uit 1887 vanaf 2008 het onderkomen van restaurant ‘Goed’ (Proeven).
Herinneringsplaatsen Zijpse-, Apeldoornse en Hommelsepoort Arnhem Centraal Stationsplein Oude Stationsstraat Goed (Proeven) aan de Klarendalseweg
Vanaf 1817 werden de buitenste verdedigingswerken van de stad omgetoverd in slingerende wandelpromenades en lommerrijke plantsoenen. Dit alles naar de plannen van de befaamde tuinarchitect Jan David Zocher jr. Op de kaart zien we het gebied tussen de Velper- en de Janspoort.
De sloop van de binnenwal, de stadsmuren en de poorten werd vanaf 1829 ingezet. Op de fundamenten van de stadsmuur, bij het hedendaagse Willemsplein, bouwde architect Hendrik Willem Fromberg in 1853 met gemeentelijke subsidie zeven imposante herenhuizen. Dat achter het witte neoclassicistische stadspaleis de armoedigste krotwoningen stonden, moest verborgen blijven ‘zoodat het oog van de vreemdeling niet langer onaangenaam getroffen worde’.
Uit de middeleeuwse omknelling In 1808 had koning Lodewijk Napoleon de wallen en vestingwerken al aan de stad geschonken. De sloop van de buitenwerken werd opgehouden omdat Napoleon in 1812 de vesting in weerbare staat liet herstellen. In 1817 kreeg de stad van Koning Willem 1 toestemming om de buitenwerken van de vesting Arnhem te veranderen in bolwerkplantsoenen. Daar bleef het niet bij. Kregen de meeste steden pas bij de Vestingwet van 1874 de gelegenheid om hun stadsmuren te slopen, Arnhem mocht dat al in 1829. In twintig jaar tijd werden de oude stadsmuren met de grond gelijk gemaakt. Het puin werd gebruikt om de stadsgracht te dempen waarop vervolgens de singels werden aangelegd. Dit betekende wel weer het einde van de bolwerkplantsoenen.
De sloop van de verdedigingswerken was rigoureus. Van de vier middeleeuwse grote stadspoorten bleef alleen de Sabelspoort over. De imposante Jans- en Velperpoorten met binnen- en buitenpoorten, bastions en ravelijnen maakten plaats voor ruime pleinen. De brede stadsgracht verdampte in fasen tot een smal vijverachtig stroompje op de Lauwersgracht. Arnhem had in één slag zijn middeleeuwse, later gezien als pittoreske en nostalgische karakter afgelegd.
De vrijgekomen ruimte gaf gelegenheid tot de bouw van nieuwe riante huizen. In de beknelde binnenstad was daar geen ruimte voor. Het zijn in de eerste jaren vooral Arnhemse handelaars en bankiers die nieuwe huizen laten bouwen op geslechte vestingwerken. Zij beschikten over meer financiële armslag door de groei van de overslaghandel over de Rijn met Duitsland en de aanleg van verharde rijksstraatwegen naar het Veluwse achterland (Utrechtseweg en Velperweg in 1820, Hommelseweg en Amsterdamseweg in 1825).
Met het verdwijnen van de vestingwerken stond de stad nu direct in verbinding met de heuvels en de bossen van de Veluwe. Rijke mensen uit het westen van het land werden door de ligging van Arnhem aangetrokken. Grote herenhuizen in neoclassicistische stijl, zoals de Fromberghuizen, verrezen langs de binnenkant van de nieuwe singels. Daarnaast trokken andere grote projecten veel arbeiders aan, zoals de aanleg van de spoorlijn op een grote spoordijk en de bouw van Musis Sacrum in 1847. Arnhem was klaar voor de grote sprong voorwaarts.
Aan de muzen gewijd Op een vroegere ravelijn (vooruitgeschoven verdedigingswerk in een gracht) buiten de gesloopte Velperpoort werd in 1847 het Musis Sacrum gebouwd. De concertzaal zou haar huidige karakteristieke uiterlijk pas in 1880 krijgen. De zaal lag in haar beginjaren als een eilandje in de voormalige stadsgracht. De met bomen omzoomde paden rondom Musis waren een geliefde wandelroute voor de Arnhemmers. Een kleine dam verbond de zaal direct met de stad via de Nieuwstad.
Musis Sacrum werd in nog geen drie maanden gebouwd om in eerste instantie onderdak te bieden aan de ‘Liedertafels’: zangwedstrijden tussen mannelijke koren uit de Nederlands en Duitse Rijnsteden. Al snel breidde de zaal haar activiteiten uit met landelijke conferenties en tentoonstellingen.
Herinneringsplaatsen Nieuwe Plein Eusebiusbinnen- en buitensingel Velperbinnen- en buitensingel Jansbinnen- en buitensingel Frombergstraat Musis Sacrum