893 n. Chr.: Arneym

Eerste schriftelijke vermelding van Arnhem.
Arneym als eerste schriftelijke vermelding in 893 n. Chr. in een goederenlijst van het klooster Prüm in de Eifel, Duitsland.
Prümer Urbar van 893 n.Chr. in een handgeschreven kopie uit 1222.
© Landeshauptarchiv, Koblenz.

De eerste schriftelijke vermelding van Arnhem als plaats dateert uit 893. Arnhem en omgeving was in het bezit van de benedictijner Sint-Salvatorabij in Prüm in de Duitse Eifel.

Arneym 893
De vertaalde Latijnse tekst luidt:

In Arnhem is een kerk die 1 pond tijns betaalt.
Daar bevinden zich 7 laathoeven; elke hoeve betaalt op St. Maarten 20 denariën, 2 mud rogge, 4 karren hout, met Pasen 1 kip en 5 eieren, op biddagen 2 varkens ter waarde van 5 denariën, met Pinksteren 6 denariën; in mei ’14 dagen’, in augustus evenzo.
Er zijn ook halve hoeven, die de helft aan tijns betalen met uitzondering van Pinksteren, waarop zij de 6 denariën niet hoeven te betalen; in Velp zijn 3 1/2 hoeven, die behoudens het 4de deel van de graanoogst niets aan tijns betalen. Op de Veluwe en in Monnikhuizen zijn 5 woeste hoeven.

Uit: Schulte, A.G., De Grote of Eusebiuskerk in Arnhem. IJkpunt van de stad.
Utrecht 1994 (Uitgeverij Stichting Matrijs), p. 35.

Woordenlijst

Bron Verklaring
pondgewichts- of munteenheid
tijnsbelasting (cijns, accijns)
laathoeveboerderij van een horige; een halfvrije boer
hoeveboerderij
denariën(zilveren) muntstukkem
mud(oude) inhoudsmaat; nu één hectoliter
halve hoeveboerderij met een grondoppervlak van ongeveer 8 hectare (= 80.000 vierkante meter= ongeveer 12,5 voetbalvelden)
biddagdag van algemeen georganiseerd gebed;
de biddag voor het gewas (bidden dat er een goede oogst zal zijn) is in maart.
Naast de biddagen zijn er ook de dankdagen. In oktober of november is er de dankdag voor het gewas (en de arbeid).
St. Maarten11 november; de kerkelijke feestdag van Sint Martinus/Sint Maarten
woestgrond die nergens voor gebruikt kan worden; nog te ontginnen gebieden;
Op de Veluwe en bij Monnikhuizen waren dat vooral heide-, zand- en bosgebieden.
De Karolingische vorsten Pepijn/Pippijn de Korte en zijn zoon Karel de Grote (vanaf 800 keizer) schonken de abdij in Prüm veel grond. Ook maakten zij de bouw van een kerk mogelijk. Op deze miniatuur dragen zij die kerk op aan Jezus Christus. Daar dankt het klooster zijn naam: Jezus de Verlosser (Latijn: ‘Salvator’) wordt Sint-Salvatorabdij.
Prümer Urbar van 893 n.Chr. in een handgeschreven kopie uit 1222, folio 1, voorblad.
© Landeshauptarchiv, Koblenz.

Inhoud en betekenis van de bron
De oorspronkelijke bron is in het Latijn opgesteld, wat laat zien dat door de taal de Romeinse cultuur voortleeft in het middeleeuwse Europa. Ook zien we dit aan de ‘denarius’; een van oorsprong Romeinse zilveren munt.
Zowel de bron als Arnhem zijn in het bezit van een klooster. Godsdienst, in de vorm van monniken in een klooster, neemt dus een belangrijke culturele plaats in. We zien het belang van de godsdienst ook aan de vermelding in de bron van de verschillende kerkelijke feestdagen (Pasen, Pinksteren) en de biddagen. Het expliciet noemen van St. Maarten zou erop duiden dat de in de bron genoemde kerk de St. Maartenskerk in Arnhem is (in 1452 opgegaan in de Grote of Eusebiuskerk)
Er moet zowel belasting in natuur als in munt betaald worden, wat betekent dat er een gemengde naturale/geldeconomie bestaat. De ‘natuureconomie’ zal overheersend zijn geweest, want van echte handel is nog geen sprake.

Arnhem is rond 900 een onderdeel van het hofstelsel (domaniale economie). Het klooster Prüm kan worden gezien als het verblijf van de heer en Arnhem e.o. als het grondgebied met een hof van waar het bestuur over de goederen plaats vindt en de bezittingen (land, boerderijen) zelf. In Arnhem moet het ‘hof van Prüm’ tussen de Grote of Eusebiuskerk en de Beekstraat (Jansbeek) gelegen hebben. De pastoor van de (Maartens)kerk trad op als beheerder van de kloosterbezittingen.

Het hofstelsel kent het systeem van ‘horigheid’: boeren die aan de grond en het hof zijn gebonden en diensten en producten leveren aan het hof en de heer. De laathoeve duidt hierop, evenals de betaling van belastingen en de horige diensten: ’14 dagen’ werk in de drukke maanden mei en augustus.

Dat monniken zich bezig hielden met ontginningen maakt de bron ook duidelijk; mansa absi wordt door Schulte (1994) vertaald als woeste hoeve; bij Verkerk ( p. 10) als ontginningshoeve. Schulte (1999) spreekt van ‘een verlaten hoeve in een ontginningsgebied’.

Arneym 893; de oorspronkelijke bron in het Latijn

Est in Arneym ecclesia I que solvit libram I, mansa ledilia VII.
Solvit unusquisque ad festivitatem cancti Martyni denarios XX, de sico modios II, ligne carradas III, ad Pascha pullum I, ova V, ad Rogationes procos II, valente denarios V, ad Pentecosten denarios VI, in mense Maio XIIII dies, in autumno similiter.
Sunt etiam mansa dimidia VI qui medietatem unusquisque solvit, nisi ad Pentecosten denarios VI non solvit; et in Willipe sunt mansus II unde nullum censum exit, nisi quarta pars annonae, et in Velide et Munihchusen sunt mansa V absa.

Uit: Prümer Urbar

De Latijnse tekst is op verschillende plaatsen te vinden:
Het meest gebruikt wordt:
Sloet, L.A.J.W. Baron, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen, tot op den slag van Woeringen, 5 juni 1288.’s Gravenhage 1872-1876 (Uitgeverij Martinus Nijhoff), Oorkonde nr. 66.

De tekst uit Sloets oorkondenboek is (met aangepaste interpunctie e.d.) overgenomen in:
Verkerk, C.L., Arnhem van koningsgoed tot stad.
In: Bemmel, H.C. van, e.a. (1983). Arnhem. Acht Historische Opstellen.
Arnhem 1983 (Uitgeverij Gouda Quint BV), pp. 1-40 ; pp. 34, noot 44.

Literatuur
Aalbers, P.G., Justitiae Sacrum. Zeven eeuwen rechtspraak in Arnhem.
Utrecht 1998 (Uitgeverij Matrijs), pp. 18-21.

Haans, F.A.C. & Frank, C.J.B.P., De ondergrondse stad. Een tocht door de Arnhemse kelders.
Utrecht 2003 (Uitgeverij Matrijs), pp. 12-15.

Schulte, A.G.. De Grote of Eusebiuskerk in Arnhem. IJkpunt van de stad.
Utrecht 1994 (Uitgeverij Stichting Matrijs), p. 35.

Schulte, A.G. & Schulte-van Wersch, C.J.M., Monumentaal groen. Kleine cultuurgeschiedenis van de Arnhemse parken.
Utrecht 1999 (Uitgeverij Matrijs), p. 33.

Sloet, L.A.J.W. Baron, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen, tot op den slag van Woeringen, 5 juni 1288.
’s Gravenhage 1872-1876 (Uitgeverij Martinus Nijhoff), Oorkonde nr. 66.

Verkerk, C.L., Arnhem van koningsgoed tot stad.
In: Bemmel, H.C. van, e.a. (1983). Arnhem. Acht Historische Opstellen.
Arnhem 1983 (Uitgeverij Gouda Quint BV), pp. 1-40; pp. 9-12, 34.

Verkerk, C.L., Machten in het middeleeuwse Arnhem.
In: Manheim, R. (red.), Arnhem na 750 jaar.  Machten, ervaringen, toekomsten.
Arnhem 1983 (Uitgeverij Gemeentemuseum Arnhem), pp. 4-10; p. 5.

Verkerk, C.L., Bestuur, rechtspraak en onderwijs in de middeleeuwen.
In: F. Keverling Buisman, F. (red.), Arnhem tot 1700.
Utrecht 2008 (Uitgeverij Matrijs), pp. 42-91, pp. 47-49.