Enka vanaf 1911

Enka / AKU-terreinen, 1941
Tekening van Hendrik E. Roodenburg, Enka-fabriek aan de Velperweg/Vosdijk.
© Gelders Archief. Public Domain Mark 1.0 licentie.
Vrouwen aan het werk, 1960
Aku-werkneemsters in de spinnerij van de fabriek.
© Gelders Archief: oude nummering B 3738_9. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).

In 1911 startte aan de Vosdijk de bouw van de Enka-fabriek. Directeur Jacques Hartogs bracht met de Nederlandsche Kunstzijdefabriek (NK werd Enka) de moderne industriële wereld naar de groene burgerstad. In de kunstzijdespinnerij (viscose-rayon) en andere fabrieksonderdelen werkten in de loop der jaren duizenden Arnhemmers. Het fabriekscomplex, met een beeld van de zijdecocon op de centrale toren, was al snel te klein en uitbreiding werd vanaf 1940 gevonden op het industrieterrein aan de Kleefse Waard.

De komst van de Enka betekende ook een omslag in het denken van het gemeentebestuur. Niet langer werd het beleid bepaald door het groene welgestelde imago van de stad. Met de Enka, vanaf 1929 AKU, brak een nieuwe tijd aan.

Industrialisering en modernisering

In 1911 was het geduld van de Arnhemmers op. Vanaf 1880 bleef het inwoneraantal stijgen. De explosieve bevolkingsgroei, veroorzaakt door vestiging van buiten de stad, was veranderd in een gestage natuurlijke stijging als gevolg van de verbeterde sociale voorzieningen (riolering, voeding, werkomstandigheden). De werkgelegenheid ging echter niet gelijk op met de groeiende beroepsbevolking. De industrialisering dreigde aan de stad voorbij te gaan, omdat het gemeentebestuur niet wilde dat rokende, vieze schoorstenen het groene karakter van de stad zouden aantasten. De kranten in de stad namen in 1911 krachtig stelling tegen de achterhaalde en passieve opstelling van het stadsbestuur.

In dat jaar kwam de Enka naar de stad, kreeg de stad een modern elektrisch tramnet, werd besloten een nieuwe grotere groente- en fruitveiling te bouwen (opening 1913) en kreeg de Heidemaatschappij subsidie voor de bouw van een nieuw hoofdkantoor (opening 1914). Na de opening van een nieuw industrieterrein op Het Broek in 1924 met een nieuw goederenspooremplacement en een grote diepe haven (vanaf 1928) was Arnhem definitief klaar voor de industriële sprong voorwaarts.

In 1928 vestigde de tin- en loodfabriek ‘Billiton’ zich in Het Broek. Het metallurgische bedrijf groeide van 65 werknemers in haar eerste jaar naar 200 arbeiders in 1940. Na de Tweede Wereldoorlog leidde het toegenomen milieubewustzijn tot hogere milieueisen. De zwaar vervuilende metaalproductie leidde in de jaren zeventig tot verhoogde loodconcentraties in de woonwijken Het Broek en Presikhaaf. De combinatie met een wereldwijde tincrisis betekende het begin van het einde. In 1994 werden de poorten aan de Westervoortsedijk voorgoed gesloten.

Zoals het in 1911 de gemeente overkwam dat de Enka zich in Arnhem vestigde, zo ging het ook in 2007 toen het bedrijf, sinds 1994 AkzoNobel, haar hoofdkwartier uit Arnhem weghaalde. Geruisloos verdween een toonaangevende multinational die jarenlang de welvaart, de cultuur (behoud park Zypendaal in 1928, sportclub ESCA, Enka-harmonie) en het aangezicht (industrieel erfgoed) van Arnhem bepaalde.

ASM-scheepswerf , 1955
Het ASM-terrein in haar gloriejaren op de stadsblokken.
© Gelders Archief: oude nummering B 1564_4.

Na de Enka was de Arnhemsche Stoomsleephelling Maatschappij (ASM) voor de Tweede Wereldoorlog de belangrijkste werkgever in de stad. Het bedrijf vestigde zich in 1889 als een kleine scheepswerf op de zuidelijke oever van de Rijn. Honderden Arnhemmers vonden er voor de oorlog hun emplooi. Na de bevrijding draaide de scheepswerf op volle toeren, met de bouw van het Rode Kruis hospitaalschip ‘Henry Dunant’ als publicitaire blikvanger. De algemene scheepsbouwcrisis betekende ook voor de ASM in 1979 het einde. Sinds die tijd ligt het voormalige complex in de Stadsbokken, waarvan de kranen en de scheepshal jarenlang de skyline van de stad bepaalden, te wachten op een nieuwe bestemming.

HerinneringsplaatsenJ.C. Hartogslaan
Enka / AKU / AKZO-Nobel / Tejin terreinen aan de Velperweg-Vosdijk, Kleefse Waard
Industrieterrein Het Broek
Nieuwe Malburgerhaven
Billitonterreinen
Stadsblokken

Mussenbuurt, volkshuisvesting vanaf 1901

Muss(chen)buurt: Arnhemse eerste woningwetwijk
Eén van de stede(n)bouwkundige parels van Arnhem: het Mussenplein met de 1e, 2e, 3e en 4e Mussenstraat. Tekening van het stratenplan van de directeur van Gemeentewerken Willem F.C. Schaap, Arbeiderswoningen Musschenberg (1908).
© Gelders Archief: 1202, oude nummering, D 200_37. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).
Van Verschuerplein, 1933
Een tweede architectonisch juweel van de Arnhemse Volkshuisvesting: het Van Verschuerplein. We kijken vanaf de vroegere Rijkskweekschool richting de toegangspoort.
© Gelders Archief: 1523 – 149-0023. Fotoalbum Volkshuisvesting Arnhem. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).

De Mussenbuurt was het eerste sociale woningbouwcomplex in Arnhem na de Woningwet van 1901. Voor de bouw van de 155 arbeiderswoningen was in 1908 de Vereniging Volkshuisvesting opgericht. Twee jaar later was het ‘rode dorp’, zo genoemd naar de kleur van de daken, klaar. Het stratenplan was van de directeur gemeentewerken, Willem F.C. Schaap. De in Engelse cottage stijl gebouwde woningen versterkten het landelijke karakter van Nederlands eerste tuinstad. De bewoners waren vooral blij met de gasverlichting en de eigen privaten.

In 1913 volgde de oplevering van het tweede woningwetcomplex, de Van Verschuerwijk, het ‘blauwe dorp’. Beide complexen hebben de tand des tijds overleefd, hoewel renoveren, zoals in de Van Verschuerwijk in 2008 een geregeld terugkerend ritueel is.

Volkshuisvesting

Tot 1901 was het droevig gesteld met de woonomstandigheden van de arbeiders. Het gemeentebestuur deed niets om de arbeiders een goede behuizing te bieden. De arbeiders waren in de 19de-eeuw afhankelijk van particulier initiatief. Zo was er al in 1853 ‘De Vereniging tot het verschaffen van geschikte woningen aan de arbeidende klasse’, ‘De Commissie’, opgericht. De vereniging wilde niet de woningnood verzachten, maar via de bouw van arbeiderswoningen een interessante beleggingswinst boeken. In de driehoek Catharijnestraat-Klarendalseweg-Paulstraat staat nog steeds een blok ‘Commissiehuisjes’. Latere bouwinitiatieven van meer ideële woningbouwverenigingen, als Openbaar Belang onder voorzitterschap van baron Van Verschuer in Lombok lenigden rond 1894 slechts de ergste nood.

De woningwet van 1901 veranderde alles. Er kwamen richtlijnen voor de aantallen en de kwaliteit van arbeiderswoningen. De vele kleine woningbouwverenigingen konden de bouw en het onderhoud van de woningen daardoor niet meer opbrengen. De gemeente sprong bij en stimuleerde de oprichting van de Vereniging Volkshuisvesting.De verschillende woningbouwverenigingen werkten samen bij bouw van de Geitenkamp tussen 1915 en 1935. Door het stedenbouwkundig plan (alweer Schaap), het heuvelachtige terrein, de kwaliteit van de architecten en de eisen vanuit de woningwet verrees een fraaie arbeiderswijk.Na de oorlog moesten er in recordtijd woningen uit de grond gestampt worden. Portiek- en galerijflats en rijen doorzonwoningen schoten in Presikhaaf en Arnhem-Zuid uit de grond. Hoewel het Winkelcentrum Presikhaaf internationale bewondering opleverde in de architectenwereld, kon dat niet verhullen dat de kwantiteit van de woningen boven de kwaliteit ging.

Het laatste kwart van de 20ste eeuw vroeg om andere woningtypen. De bevolking vergrijsde, de gezinnen werden kleiner en jongeren wilden eerder zelfstandig wonen. Sociale woningbouw bleef noodzakelijk en vooral Arnhem-Zuid werd volgebouwd. Met de nieuwste wijken Rijkerswoerd (1987-2000) en de Schuytgraaf, waar de eerste woningen in 2005 werden opgeleverd, is de volkshuisvesting in Arnhem haar tweede eeuw binnengestapt.

Klarendal als ‘Goudkust’, 1979
Burgemeester J. Roelen kan de humor van de burgemeester van Klarendal, ‘Tempo’ van Vlaanderen (links op de foto) wel waarderen. Roelen verwelkomt op de hoek van de Klarendalseweg en het Noordpad een steen met de inscriptie’ Goudkust’. Dit bewonersinitiatief was een protest tegen de verhoogde huurprijzen na de grote saneringsgolf van de jaren zeventig.
© Gelders Archief: nr. 1544 – 6444-0001, Fotograaf Gerth van Roden 26-9-1979, CC-BY-NC-ND 4.0-licentie.

Saneren en vernieuwen
Oudere woonbuurten als Klarendal, Spijkerkwartier en St. Marten waren rond 1970 letterlijk uitgewoond. Stadsvernieuwing was het devies, wat sloop en nieuwbouw zou inhouden. Door het ontbreken van een tijdig alternatief voor de bewoners van Klarendal en door slechte communicatie tussen gemeente en wijk, brak in de hechte wijk volksverzet uit. ‘Wijkburgemeester’ Tempo van Vlaanderen (eigenlijke voornaam Gerrit) was, veelal vanaf zijn ponywagen, het spraakmakende boegbeeld van de wijk. Om de bewoners tegemoet te komen werden tussen 1974 en 1977 in snel tempo nieuwe huizen uit de grond gestampt. Toen de rust was teruggekeerd, had men meer tijd voor de stede(n)bouwkundige inpassing van de nieuwbouw in het historische en sociale karakter van de wijk.

Herinneringsplaatsen
Vogelwijk
Klarendal
Mussenplein
Het Broek
Geitenkamp
St. Marten

Aankoop Sonsbeek, 1899

Witte Villa in Sonsbeek
Het oudste middengedeelte van het gebouw dateert uit het midden van de 18e eeuw. De anonieme schilder legde de villa op de Hartjesberg een eeuw later vast.
© Gelders Archief.

Zypendaal en Sonsbeek aan de Jansbeek
Een virtuele reis langs de Jansbeek vanaf Zypendaal tot aan de stad. Met de parken, de (verdwenen) molens, de groene heuvels, de weilanden, enz.
© Arnhem 3D, 8 minuten.

In 1899 nam de gemeenteraad van Arnhem een verstrekkend besluit. Ze besloot tot aankoop van een groot deel van het landgoed van baron Van Heeckeren. De baron kon de kosten van zijn immense landgoed niet meer opbrengen. Vanaf 1880 had hij stukken verkocht aan projectontwikkelaars als Thomas Etty (Burgemeesterskwartier), Hendrik Kooy (Transvaalbuurt) en Van Gendt en Nieraad (St. Marten en Sonsbeekkwartier). De gemeenteraad schrok van de prijs (fl 850.000), maar dankzij de doortastendheid van de directeur gemeentewerken, J.W.C. Tellegen, kwam de stad in het bezit van het park en de bijbehorende witte villa op de Hartjesberg. De vooruitziende Tellegen werd in 1928 geëerd met de ingebruikname van een monumentale Tellegen-bank bij de grote vijver.

Groene parkenstad 
Vanaf 1800 kwamen de afzonderlijke landgoederen rondom de stad steeds meer in één hand. De burgemeestersfamilie Van Eck verwierf Mariëndaal, Den Brink (Kema-terrein), de Lichtenbeek en Boschveld in het westen. Een ander Arnhems burgemeestersgeslacht, Van Pallandt, werd de eigenaar van de landerijen ten oosten van de stad (Klarenbeek, Angerenstein en Rennen Enk). De grootste van de grootgrondbezitters was de familie Van Heeckeren van Enghuizen. Vanaf 1821 kocht de baron met vooral geld van zijn rijke Amerikaanse vrouw, vrijwel het hele noordelijke bossen- en heidegebied – tot ver over de Schelmseweg – op. 

Rond 1880 kwamen de landeigenaren in de problemen. Het onderhoud van de landgoederen nam toe en de opbrengsten daalden. Een algemene landbouwcrisis, die versterkt werd door de invoer van goedkoop Amerikaans graan, was het gevolg. Bij het overlijden van de eigenaar van het landgoed Klarenbeek besloten de erfgenamen dan ook het landgoed te verkopen. Wethouder H.J. Cordes zag in angstdromen het park in handen vallen van houtkappers en bouwbazen. Hij wist de gemeenteraad in 1886 te overtuigen om voor ruim 200 duizend gulden Arnhem haar eerste stadspark te geven.  

De aanschaf van Sonsbeek had meer voeten in de aarde. Het landgoed lag niet buiten het stadscentrum zoals Klarenbeek, maar liep door tot het Willemsplein. Het grondoppervlak was bovendien vele malen groter en de koopprijs navenant. Toen Tellegen echter zag dat eerdere verkochte stukken grond zonder enig plan werden volgebouwd, greep hij in. In mei 1899 werden de hekken van het landgoed voor het eerst voor het publiek opengesteld. De mensen vergaapten zich – net als de miljoenen Arnhemmers en toeristen na hen – aan de beboste heuvels, de vijvers, de Grote Waterval, de Witte Villa en de Belvedère. 

In 1925 dreigde het landgoed Zypendaal ook in de handen van projectontwikkelaars te vallen. Een aankoopvoorstel van B&W werd echter door de gemeenteraad verworpen. Daarop kocht, in een ‘grootmoedige daad’, dr. J.C. Hartogs, directeur en oprichter van de Enka, het prachtige bezit. Hij gaf het direct in bruikleen aan de gemeente en stond vrij gebruik door de Arnhemse bevolking toe. In 1930 kwam het landgoed, tegen een beduidend lagere prijs, alsnog in de handen van de gemeente.

Grote waterval, 1835
Direct vanaf de aanleg in 1821 trok de Grote Waterval, met onderdoorgang, veel toeristen. Tot 1899 moest wel eerst toestemming worden gevraagd bij de tuinman van het park. Prent van H.W. Couwenberg naar A.J. Couwenberg.
© Gelders Archief: 1551 – 3061, H.W. Couwenberg, Topografisch-historische Atlas (THA). Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).

Geld als water
Baron van Heeckeren van Enghuizen betaalde 70 duizend gulden voor de aanleg van de Grote Waterval in 1821. Verschillende negentiende-eeuwse arbeidersgezinnen hadden van dat bedrag jarenlang kunnen leven.

De naam Sonsbeek is trouwens geen verbastering van de St. Jansbeek, zoals vaak wordt gedacht. Het park dankt zijn naam aan joffer Anna van Sonsbeeck die rond 1700 verschillende stukken grond en een molen langs de Jansbeek in bezit had. Bij vererving, verkoop en het toevoegen van omringende landerijen werden de bezittingen aangeduid als ‘Sonsbeeck’. Die naam werd overgenomen door latere eigenaren toen zij de landerijen rondom de Jansbeek, de Wildbaan (bij de Parkweg) en de Hartjesberg, de plek waar de Witte Villa werd gebouwd, samenvoegden.

Herinneringsplaatsen
Tellegenbank  (bij de Grote Vijver in Sonsbeek)
Tellegenlaan
Zijpendaalseweg
Klarenbeeklaan

Emancipatiebewegingen vanaf 1870

Aletta Jacobs in het Musis Sacrum,1920
Feestelijke bijeenkomst van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht op 18 juli 1920.
 © Gelders Archief: 1583–1238, fotocollectie, Gemeentearchief Arnhem 2. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).  

In 1920 vond in Musis Sacrum een feestelijke vergadering van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht plaats. Middelpunt van de bijeenkomst was oprichtster (1894), voorzitster (1903-1919) van de vereniging, Aletta Jacobs. De aanwezigen vierden dat een jaar eerder het vrouwenkiesrecht in de grondwet was opgenomen. De in dat jaar gehouden gemeenteraadsverkiezingen in Arnhem leverden meteen twee vrouwelijke raadsleden op.

Behalve de vrouwen brachten ook de arbeiders, de katholieken en de protestanten in Arnhem de welgestelde liberale burgermannen in het nauw. De verschillende groeperingen kregen steeds meer voet aan de grond. De opening in 1896 van een nieuw verenigingsgebouw voor de RK Werkliedenvereniging St. Joseph (nu Posttheater) is er een voorbeeld van.

Vroegere KAB-gebouw, nu Posttheater
Symbool van katholieke emancipatie.
© Fotograaf Jan de Vries, 2008.

Strijd en verzuiling
Rond 1850 waren de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders in Arnhem te triest voor woorden. Krot- en kelderwoningen rondom de Langstraat en de mestvaalten van de Spoorweghoek. In Klarendal was de behuizing van het armste deel van de bevolking. De bewoners vonden werk als losse arbeiders in de verschillende grote bouwprojecten (sloop vestingwerken, aanleg spoordijk, uitvoering uitbreidingsplan Heuvelink, bouw van Musis Sacrum en Schouwburg, enz.) of als knecht bij een ambachtsbedrijf. Meisjes en vrouwen werkten als dienstmeiden in de herenhuizen aan de singels of op de buitenverblijven van de landgoederen rondom de stad. Op fabrieken waarin met (stoom)machines werd gewerkt, moest Arnhem lang wachten, maar de steenfabrieken en een enkele textielfabriek, zoals de Bandfabriek aan de Rozenstraat, gaven aan veel arbeidershanden werk. De werkdagen waren lang en het loon laag.

De eerste verenigingen die bij ziekte en overlijden de arbeiders ondersteunden, stonden onder controle van de patroons of beperkten zich tot één beroepsgroep. Tot 1869 als in Arnhem de eerste Algemeene Arbeidersvereeniging ‘Hoop op Geregtigheid’ van Nederland werd opgericht. De vereniging kreeg de wind in de zeilen door binnen twee jaar een loonsverhoging voor haar leden binnen te slepen.

Vaandel Katholieke Werkliedenvereniging St. Joseph
© Gelders Archief: 1524 – 11159, fotocollectie, Diacollectie Gemeente Arnhem.  CC0 1.0 licentie (auteursrechtenvrij). Disclaimer.

Met het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 organiseerde de katholieke geloofswereld zich weer. Ook het zelfbewustzijn van de protestantse ‘kleine luyden’ groeide, zeker na de oprichting in 1879 door Abraham Kuyper van de Anti-Revolutionaire Partij en de Afscheiding onder Kuypers leiding van de Hervormde Kerk in 1886. Katholieken, gereformeerden en socialisten stichtten voor hun achterban eigen woningbouwverenigingen (Eusebius, Patrimonium, Openbaar Belang), arbeidersverenigingen (St. Joseph, Patrimonium, A.N.V.W.), ziekenhuizen (Elisabeths Gasthuis, Diaconessenhuis, Gemeenteziekenhuis), sportverenigingen en nog veel meer. Vanaf 1890 roerden de anarchisten en revolutionair-socialisten onder leiding van Ad van Emmenes zich kort maar hevig in Arnhem.

De strijd voor het algemeen kiesrecht kreeg in Arnhem een gezicht door de actieve afdeling Arnhem van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht. Wilhelmina Drucker (Dolle Mina) en Aletta Jacobs werden meermalen uitgenodigd voor lezingen in de stad. Arnhemse feministes als Betsy Perk en Titia van der Tuuk verwierven landelijke bekendheid.

Creutzberg, Patrimonium en Talma
De protestants-christelijke zuil had ook haar eigen arbeidersorganisatie en woningbouwvereniging. Beide droegen de naam Patrimonium. Een belangrijke rol bij de ontwikkeling van deze organisaties had de predikant Karel Creutzberg. Hij was vooral actief in de achterbuurten van Klarendal. Creutzberg stond aan de wieg van verschillende kapellen, scholen met de Bijbel en zorginstellingen (Diaconessenziekenhuis en Johannastichting). Woningbouwvereniging Patrimonium bouwde in 1916 een complex arbeiderswoningen rondom het Talmaplein. Zes jaar later konden de kinderen daar naar de aan de Vijverlaan geopende Creutzbergschool. De in 1911 overleden dominee Creutzberg kreeg zo een meer dan passend eerbetoon

Woningstichting Patrimonium Talmaplein, 1916
© Gelders Archief: 1553-200, tekening van C. de Geus, Topografisch-historische  atlas Arnhem. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).
‘Rode dominee’ en sociale minister
Aritius Sybrandus (Syb) Talma (1864-1916)
© Zaanstad foto’s 1/120 s, R73.4, G44.5, B56.1,

Het Talmaplein was genoemd naar de ‘rode dominee’ van de Grote of Eusebiuskerk Syb Talma. Na zijn onverwachte verkiezing tot Tweede Kamerlid in 1901 werd hij zeven jaar later minister. Met zijn, voor die tijd vooruitstrevende, sociale wetten was hij de wegbereider voor de naoorlogse verzorgingsstaat.

Herinneringsplaatsen
Klaas Katerlaan
Talmaplein
Creutzberglaan

Klaas Kater, 1833-1916
Oprichter van de christelijke werkliedenvereniging Patrimonium.
© Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam BG A15/678 (auteursrechtenvrij).

Fabriekskinderen, 1850-1901

Markt en steenfabrieken, 1865
Markt te Arnhem met Hotel des Pays Bas en Sabelspoort. Op de achtergrond de stadswaard met steenfabrieken.
© Gelders Archief: 1523-229-0018, fotoalbums. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).  

Literator Jacob Jan Cremer
© Letterkundig Museum Den Haag, 2 minuten.

Op een van de oudste foto’s van Arnhem kijken we rond 1865 vanaf de Eusebiustoren naar de Stadsblokken. Daar ligt een steenfabriek waar op dat moment 25 kinderen in dienst zijn. Steenfabrikanten nemen graag kinderen, het liefst onder de 12 jaar, aan. Zij kunnen met hun smalle voetjes tussen de rijen stenen doorlopen, zonder de steenvormen te beschadigen.

De Arnhemse schrijver en voordrachtskunstenaar Jacob Jan Cremer trekt in zijn de korte roman ‘Fabriekskinderen’ fel van leer tegen de kinderarbeid. Ook schrijft hij brieven naar de regering en reist met zijn boodschap het land door. Mede door zijn inzet ziet in 1874 de eerste wet tegen de kinderarbeid het licht, het ‘Kinderwetje’ van S. van Houten.

Jacob Jan Cremer, 1827-1880
Foto van M. Verveer.© Wikimedia Commons. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).  

Kinderarbeid in Arnhem
In Arnhem was er rond 1850 door de grote bouwprojecten een grote behoefte aan bouwmaterialen. Binnen vijfentwintig jaar startten vijf steenfabrieken in de zuidelijke polder de productie van baksteen. Honderden kinderen vonden daar werk: meer dan twaalf uur per dag vrijwel onafgebroken klei en stenen sjouwen. Het gemeentebestuur juichte dit toe, want zo konden de armste burgers toch wat geld verdienen. 

Echte machinale industrie met een grootschalige productie kende Arnhem niet. Er was vanaf 1870 slechts één grote fabriek met zo’n 200 arbeiders. Directeur Sprenger van die textielfabriek had zo zijn eigen ideeën over kinderarbeid, zoals uit een verhoor van een onderzoekscommissie uit 1892 bleek:

‘Vraag: “Op welke leeftijd neemt gij kinderen aan?”
Sprenger: “Wanneer zij twaalf jaren oud zijn en daarvan een briefje van het stadhuis kunnen vertoonen. Men wordt dan wel eens gefopt. Kaatje is 12 jaar en Mietje 11 en dan komt Mietje met Kaatje’s briefje. Men kan het aan haar neus niet zien.”
Vraag: “Vindt gij het noodig of wenschelijk, dat het werk op zoo jeugdigen leeftijd begint?” Sprenger: “Het is mij onverschillig, of zij 12 of 13 jaar zijn, wanneer ik maar kindervingers heb om de kleine klosjes te winden.”

Jacob Jan Cremers Fabriekskinderen
De aan het Velperplein wonende Jacob Jan Cremer (1827-1880) was geschokt toen hij zag hoe de kinderen in de fabrieken behandeld werden. In 1863 verscheen zijn novelle ‘Fabriekskinderen’, waarin hij beeldend de schrijnende werkomstandigheden beschreef. Het slot van de korte roman is – gelijk Multatuli’s Max Havelaar – een oproep aan de koning: ‘Doorluchtige Vorst! Edele en Grootmagtige wetgevers in den Staat! Ziet: aan uwe en mijne kleederen, waaraan de handjes dier kleinen werkten, kleven droppelen bloeds; ja de droppelen bloeds der arme in Nederland vermoorde fabriekskinderen.’ Het boek raakte een gevoelige snaar, vooral doordat Cremer met zijn retorische talenten de mensen voor zijn ideeën wist te winnen. Toch duurde het nog 11 jaar voordat het verboden werd om kinderen onder de 12 jaar in dienst te nemen. Maar zoals blijkt uit het verhoor van Sprenger werd daarmee nogal eens de hand gelicht. Pas met de leerplichtwet van 1900 kwam een definitief einde aan de kinderarbeid in Nederland.

Omslag Cremers Fabriekskinderen
© DBNL. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).  
Arnhemsche (Stoom)Bandfabriek, 1896
© Gelders Archief: 1523-64-0044, fotoalbums. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).  
Fabrieksmuur Bandfabriek Rozenstraat
© Fotograaf Jan de Vries, 2008.

Een tekening uit 1896 laat goed de enorme omvang van de bandfabriek zien. De Frombergstraat loopt rechts omhoog naar de Amsterdamseweg. Als de fabriek in 1973 de poorten sluit, wordt het hele complex gesloopt. Alleen een muur met opschrift in de Rozenstraat herinnert nog aan Arnhems grootste fabriek in de negentiende eeuw.

Naast erbarmelijke werkomstandigheden voor kinderen in de bandfabriek pikten de volwassen arbeiders in 1899 hun situatie ook niet meer. Een grote staking brak uit, wat in Arnhem nog nooit vertoond was. Door verdeeldheid tussen de vakbonden en het slimme onverzoenlijke optreden van Sprenger moesten de stakers bakzeil halen.

Herinneringsplaatsen  
Muur Bandfabriek in de Rozenstraat   
Restanten Steenfabrieken in Malburgen en Meijnerswijk 
Jacob Cremerstraat

Haagje van het oosten, 19e eeuw

Bronbeek, ca 1880
© Gelders Archief: 1554-1505-111-46c1rood-0005. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).  

Geschiedenis van Bronbeek I
© RTV Arnhem, 18 minuten.

Multatuli in Arnhem, 1869
© Arnhemsche Courant, 8-1-1869. Fotoscan Jan de Vries.

Op een stralende zonnige dag ligt een klein stukje Indonesië in Arnhem. De witte gebouwen van Bronbeek steken scherp af tegen de groene graspartijen en de blauwe lucht. Het voormalige invalidentehuis voor oud-soldaten gaf vanaf 1863 onderdak aan Indië-veteranen.

Nederlands beroemdste oud-Indiëganger bezocht in januari 1869 Arnhem. De schrijver Multatuli, pseudoniem voor Eduard Douwes Dekker, gaf in een lezing in het Musis Sacrum zijn ongezouten mening over het Nederlandse koningshuis. De aanwezige journalist van de Arnhemsche Courant noemde de spreker nog wel ‘een geniaal man’ en roemde ‘de vele oorspronkelijke en juiste gedachten’. De vorm waarin de schrijver van de ‘Max Havelaar’ zijn voordracht had gegoten, werd wel bekritiseerd: ‘Aestetisch is het zeker niet.’

Koloniaal verleden: Bronbeek en Oud-Indiëgangers

Multatuli was in Arnhem op doorreis tijdens een van zijn lezingentournees. Andere oud-Indiëgangers, met veel minder kritiek op het Nederlandse politieke beleid, vestigden zich definitief in de stad. Het waren de rijk geworden handelaren, oud-officieren en suiker- en tabaksplanters die in Arnhem van hun geld en oude dag wilden genieten. Vooral tussen 1845 en 1875 stroomden ze naar de stad. De laatste commissaris-generaal van de VOC, Sebastiaan Nederburgh, liet rond 1800 een buitenverblijf bouwen dat later uit zou groeien tot de theeschenkerij Sonsbeekpaviljoen. Burgemeester Emile C. Sweerts de Landas die van 1899-1904 de stad bestuurde, had voor zijn ambtsaanvaarding in Arnhem vijfentwintig jaar gewerkt op het gouvernementspaleis Buitenzorg op Java.

Niet alle notabele Arnhemmers steunden direct of indirect het koloniale beleid. Advocaat, en in 1849 minister in het eerste kabinet Thorbecke, Jan Nedermeijer van Rosenthal pleitte in zijn proefschrift uit 1816 al voor de afschaffing van de slavernij. Dat deed ook de (kleine) Arnhemse afdeling van de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing der Slavernij. Een groter aantal inwoners profiteerde van de afschaffing van de slavernij in 1863. De Arnhemse eigenaren van de plantage Vossenburg in Suriname kregen bijvoorbeeld ruim 70.000 gulden compensatie voor de 236 tot slaafgemaakten die ‘vrij’ kwamen.

De oud-Indiëgangers lieten villa’s bouwen langs de Velper-, Utrechtse- en Amsterdamseweg. Veel Arnhemmers vonden bij hen werk als huis- en tuinpersoneel. Ook de middenstand en het culturele leven floreerden door hun komst. Arnhem stak ’s-Gravenhage naar de kroon en dat leverde de titel ‘Haagje van het oosten’ op.

Eén van hen was de in Batavia geboren rentenierende zakenman Jan van Braam. Hij kocht in 1849 een villa op het landgoed Bronbeek. Vier jaar later kwam het huis in bezit van koning Willem III, die in 1859 besloot er een Koloniaal Militair Invalidenhuis te vestigen. Achter de bestaande villa, die tot commandantswoning werd ingericht, opende in 1863 een geheel nieuw rusthuis zijn deuren.

Mede door de suikercrisis van 1884/85 kwamen steeds minder oud-Indiëgangers naar Arnhem. Bronbeek bleef echter een geliefd rustoord voor de veteranen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Na de onafhankelijkheid van Indonesië en met de komst van nieuwe denkbeelden kreeg het huis een ander karakter. Uit de naam verdween het woord ‘koloniaal’, de trofeeëngalerij werd definitief een informatief museum en sinds 1970 kunnen alle soldaten van de krijgsmacht in het tehuis terecht. Bronbeek werd steeds meer een herinnerings- en herdenkingsplek. De vele monumenten en activiteiten op het Arnhemse landgoed tonen de glorie en het verdriet van belangrijke militaire episodes uit de Nederlandse en Indonesische geschiedenis.

Planten- en vogeltuin, ca. 1890
© Gelders Archief: 1523-229-0091, fotoalbums. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).  

Exotisch Arnhem
In 1883 werd tegenover Bronbeek de Vogel- en Plantentuin geopend. In het vijverrijke wandelpark waren veel vogels en planten ‘uit de Oost’ te bezichtigen. Bij de tuin verrees een indrukwekkend hotel met een concertzaal voor 1500 bezoekers. De gasten en bezoekers bleven echter weg, het initiatief kwam te laat en was te elitair. De tennisbanen en de cricketvelden bleven leeg en na tien jaar moest het complex de deuren sluiten.

In 1912 kwam het terrein in handen van de zusters van Sacré Coeur. Het voormalige hotel werd in 1973 gesloopt om plaats te maken voor het verpleeghuis Regina Pacis.

Herinneringsplaatsen
Bronbeek
Museum Arnhem, vroegere Buitensociëteit
Bronbeeklaan

Arnhemsche Courant, 19e eeuw

Oproep tot een liberale grondwet, 1848
© Arnhemsche Courant, 11-3-1848. Fotoscan Jan de Vries.

Carl Albert Thieme, 1793-1847
Drukker en eigenaar van de krant sinds 1816. Schilderij uit 1832 van Jan Adam Kruseman.
© RKD: J.A. Kruseman, afbeeldingnummer IB00016729. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).  

‘Thans vooral is een ruime, liberale herziening der grondwet behoefte.’ Dat is de kop van de Arnhemsche Courant op 11 maart 1848. De krant was in de eerste helft van de negentiende eeuw de schrik van conservatief Den Haag. In felle bewoordingen hekelde de krant de conservatieve politiek van de koningen Willem I en II. In het begin van het Europese revolutiejaar 1848 zag de krant de komst van de grondwetsherziening al komen: ‘Bedenk wel wat gij doet, mannen des bestuurs! Bedenkt het wel, hoofden der dynastiën, ‘de Ure komt’ Hervorming of Revolutie.’

Uitgever Carl Albert Thieme ondersteunde krachtig de nieuwe grondwet van 1848, waarvan de vooruitstrevende liberale politicus Johan Rudolf Thorbecke de geestelijke vader was.  Zelf mocht Thieme door zijn overlijden een jaar eerder dat niet meer meemaken.

Liberale burgerstad
Door de Arnhemse Courant leverde de stad een belangrijke bijdrage aan het fundament van de moderne Nederlandse parlementaire democratie, de grondwetsherziening van 1848.
Arnhemse politici speelden op het landelijke toneel ook een belangrijke rol. Jacobus Mattheüs de Kempenaer, lid van de Arnhemse gemeenteraad, lid van Provinciale Staten en rijksadvocaat van Gelderland, werkte mee aan de voorbereidingen van de nieuwe grondwet en werd minister van Binnenlandse Zaken. De Arnhemse advocaat Willem Hendrik Dullert, ook een echte Thorbeckiaan, was van 1869 tot 1881 voorzitter van de Tweede Kamer.

De krant pleitte niet alleen voor inspraak en individuele vrijheid voor de Nederlandse burgers. Het nam ook krachtig afstand van het koloniale beleid van de regering. Zo schreef de krant in 1847: “Ons geheel koloniaal stelsel rust op een valschen grondslag. Egoismus is het beginsel hetwelk het geheele bestuur der koloniën beheerscht. (…) Alles berust op een stelsel van uitzuiging.”

In Arnhem ontmoetten de liberalen en aristocraten elkaar in sociëteiten als Concordia, de Groote Sociëteit en de Buitensociëteit. De laatste vereniging liet in 1875 een geheel nieuw sociëteitsgebouw aan de Utrechtseweg optrekken, tegenwoordig het Museum Arnhem, met een ‘groote zaal met orchest, conversatiezaal, billard en leeskamer, een en ander met grote waranda en tezamen opleverende de ruimte vereischt tot plaatsing van 1500 personen”.

Het culturele leven kreeg verder impulsen door de uitbreiding van Musis Sacrum (een concertzaal vanaf 1866), een nieuwe stadsschouwburg (1865) en talloze evenementen en tentoonstellingen. Gaandeweg de negentiende eeuw veranderden de Arnhemse liberalen van progressieve hervormers in conservatieve burgerheren. Arnhem moest blijven wat het was. Men hield vast aan het idee dat de stad vooral bedoeld was voor de gegoede burgers. Het stadsbestuur bekommerde zich niet of nauwelijks om de welvaart en het welzijn van de andere inwoners van de stad. De allerarmsten waren aangewezen op de liefdadigheid. Van de nalatenschap van Willem Hendrik Dullert profiteren vandaag de dag nog vele Arnhemmers via de Dullertstichting.

De Groote Sociëteit in de Koningstraat, 1887
© Gelders Archief: THA 1501-04 – B_1197_24. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).  

In 1878 opende de ‘Groote Sociëteit’ in de Koningstraat haar deuren. Het kolossale gebouw symboliseerde de bloei van het culturele leven van de gegoede liberale burgerij. Hier troffen de in Arnhem gewortelde meesters in de rechten, doctores en baronnen elkaar. Een exclusief gezelschap en dat wilden de heren graag zo houden. De ‘nieuwe rijken’ en de oud-Indische gasten waren eigenlijk niet welkom. Die stichtten daarop de Buitensociëteit aan de Utrechtseweg (nu Museum Arnhem).   

Na de Tweede Wereldoorlog bood het gebouw tot 1967 onderdak aan verschillende afdelingen van de gemeentelijke secretarie, waaronder de Burgerlijke Stand. Daarna ging het gebouw tegen de vlakte en werd een nieuw kantorencomplex, met onder andere de bibliotheek (verhuizing in 2013 naar Rozet) en de Sociale Dienst (verhuizing in 1992 naar het Stadskantoor aan de Eusebiusbuitensingel), gebouwd. Ook dit pand is inmiddels vervangen door een complex met winkels aan de straatkant en kantoorruimtes op de bovenste verdieping

Herinneringsplaatsen 
Dullertstichting  
De Gelderlander/Arnhemse Courant  
Dullertstraat, C.A. Thiemestraat (Spijkerkwartier) Museum Arnhem / Buitensociëteit, Utrechtseweg

Een virtuele wandeling door de Koningstraat, 1935
Bij 2.06 minuut is het gebouw van de Groote Sociëteit te zien.
© Arnhem 3D, 5,5 minuut.

Herinneringsplaatsen 
Dullertstichting  
De Gelderlander/Arnhemse Courant  
Dullertstraat, C.A. Thiemestraat (Spijkerkwartier)
Museum Arnhem / Buitensociëteit, Utrechtseweg

Uitbreidingsplan Heuvelink, 1853

Uitlegplan Heuvelink, 1853
© Gelders Archief: 1506 Kaartenverzameling Gemeente Arnhem 8428. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).  
Singelhuizen Eusebiusbuitensingel
© Jan de Vries, 2008.

Stadsarchitect Hendrik Jan Heuvelink sr. probeerde de groei van de stad in banen te leiden met zijn uitbreidingsplan van 1853. Leidraad hierbij was het bouwen van huizen voor de gefortuneerde burger. In geel zijn nieuwe brede straten aangegeven, waarvan eigenlijk alleen de buitensingels, de Rijnkade en het Roermondsplein met herenhuizen werden bebouwd.

Ondanks dat het plan maar voor de helft werd uitgevoerd, waren de gemeentelijk investeringen in het plan (opkopen en bouwrijp maken van de grond) revolutionair. Alles werd uit de kast gehaald om rijke burgers naar de stad te lokken. De witte, in ‘Arnhems blond’ geschilderde herenhuizen aan de Eusebiusbuitensingel stonden in schril contrast tot de wildgroei aan slechte arbeiderswoningen in Klarendal en de lelijke spoordijk achter de villafaçades.

Drie decennia ongekende groei
Van alle steden in Nederland groeide de bevolking van Arnhem rond 1850 het sterkst. Tussen 1830 en 1880 verdrievoudigde het aantal inwoners van iets meer dan 13.000 naar ruim 40.000. Het provinciale Arnhem liet opkomende industrie- en handelssteden als Amsterdam en Rotterdam ver achter zich.

Het stadsbestuur stelde alles in het werk om welgestelde burgers binnen de gemeentegrenzen te krijgen. Het waren echter niet de rijke inwoners die het meeste bijdroegen aan de bevolkingsstijging. De groei werd vooral veroorzaakt door de effecten van ‘het rijke burger-beleid’. Huizen moesten voor hen gebouwd worden, net als woningen voor de bouwvakkers die naar de stad stroomden. De dienstboden, tuinlieden en ander huispersoneel hadden ook onderdak nodig. Bovenal waren het de grote bouwprojecten die veel ongeschoolde arbeiders naar de stad trokken. De sloop van de vestingwallen naderde haar voltooiing, grond moest verzet worden voor de spoordijken richting Emmerik en Zutphen, in drie maanden tijd werd Musis Sacrum uit de grond gestampt.

Villa’s en sloppen
Met het uitbreidingsplan van stadsarchitect H.J. Heuvelink verdwenen de laatste vestingwerken en werd villabouw langs de singels en de Rijnkade mogelijk gemaakt. Daarna zouden de ergste sloppenwijken worden opgeruimd, maar ook dat voornemen bleef steken in goede bedoelingen. De nieuwe arbeidersonderkomens lagen in Klarendal, de Weerdjes, Ruiterstraat en de Rietebeek, verstopt achter de villa’s en de spoordijk. De toestand van de arbeiders bleef erbarmelijk en enkele cholera-epidemieën (1853, 1859, 1866) maakten veel slachtoffers in de arme buurten. Tot 1875 groeide Arnhem in bevolking en huizenbouw onstuimig. Na 1874 slechtten andere steden zoals Nijmegen ook hun stadswallen en raakte Arnhem als woonstad uit de mode. De rentenierende zakenmensen lieten Arnhem links liggen. De afname van bevolkingsgroei werd versterkt doordat het gemeentebestuur vasthield aan zijn oude beleid van bevoordeling van de rijke bovenlaag. Er werd geen enkel initiatief genomen om industrie en nijverheid naar Arnhem te halen.

Boulevardkwartier rond 1900
Straatbeeld Boulevard Heuvelink met op de voorgrond rechts de Kastanjelaan© Gelders Archief: 1500-265. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).

Heuvelink jr. en schone schijn
Na het uitbreidingsplan van 1853 was er geen enkele planmatige aanpak van de wegen- en woningbouw. De daadkrachtige opvolger van Heuvelink, de stadsarchitect Frederik Willem van Gendt, werd weggepest en de gemeentelijke bouwverordeningen waren zo ruim dat elk ‘bouwbaasje’ zijn gang kon gaan.

Het was de zoon van Heuvelink sr. die vijfentwintig jaar na zijn vader opnieuw een poging deed om orde in de chaos te scheppen. De gemeenteraad verleende echter geen subsidie aan zijn ‘Boulevardkwartier’ en alleen de brede boulevard met zijn naam kreeg enige allure. Aan de andere, veel smallere straten werden vooral beneden- en bovenwoningen gebouwd. De herenhuisachtige voorgevels moesten de pretentie van chique stadshuizen hoog houden.

Herinneringsplaatsen
Roermondsplein
Jans-, Velper- en Eusebiussingels
Boulevard Heuvelink
Rijnkade
Villa Beaulieu (Noordelijke Parallelweg)
Heuvelinkprijs

Treinverbindingen vanaf 1845

Treinen van en naar het westen, 1855
Litho, Panorama van Arnhem vanuit het westen, van waarschijnlijk Julius Gottheil.
© Gelders Archief: 1553-4, J. Gottheil, Topografische-historische Atlas van het Gemeentearchief Arnhem.
Panorama op Arnhem Centraal, 2017
Arnhem vanuit vrijwel hetzelfde gezichtspunt, 160 jaar later.
Aan de horizon de blauwe Rijntoren, die het zicht belemmert op de groene Parktoren. De Eusebiustoren verderop lijkt in dit betonnen geweld te verschrompelen.
© Fotograaf Rob Slepička, 2017.

Arnhem in 1854, zoals gezien vanaf het dak van Hotel Bellevue aan de Utrechtseweg. Tegenwoordig biedt het kantoorgebouw met diezelfde naam onderdak aan o.a. energienetbeheerder Alliander. Deze nam, in het in 2017 volledig gerenoveerde gebouw, de plaats in van energiemaatschappij NUON, voorheen PGEM. Vanaf dat gebouw is de foto rechts gemaakt.

De stoomtrein stelde vanaf 1845 mensen uit het westen in staat snel het groene en villarijke Arnhem te bereiken. Rechts naast de spoorlijn zijn grafzerken te zien van de voormalige Joodse begraafplaats ‘De Valk’. Schuin daarachter de hooiopslag voor de paarden van de soldaten van de Willemskazerne.
De rokende schoorsteen naast molen ‘De Harmonie’ (sloop 1855) is van de (nog) kleine metaalgieterij van W. Thomassen.   

Anderhalve eeuw later wordt het uitzicht vanuit het westen gedomineerd door de kleur en de hoogte van de Park- en Rijntorens. De kleinschalige, ambachtelijke, groene burgerstad uit de negentiende eeuw heeft plaats gemaakt voor de betonnen grootschaligheid van de zakelijke dienstverlening.

Ontsluiting en omsluiting
Zes jaar nadat de eerste spoorlijn in Nederland, van Amsterdam naar Haarlem in 1839, was geopend, bereikte de ijzeren spoorweg Arnhem. De Rhijnspoorweg verbond Arnhem via Utrecht met de hoofdstad van ons land. Daarmee was een snelle, directe verbinding tussen Arnhem en het westen van het land gerealiseerd. De opening van de spoorlijn op 14 mei 1845, waarvoor koning Willem II zich wegens ‘keelpijn’ had afgemeld, ging gepaard met de ingebruikname van een stationsgebouw. Het gebouw had terrassen op de eerste verdieping met uitzicht op Sonsbeek en de Betuwe. Het gebouw was al snel te klein en in 1869 werd een robuust bakstenen pand het nieuwe onderkomen.

Het spoornet rond Arnhem groeide snel. In 1856 werd de verlenging naar Emmerik, via Zevenaar, geopend en weer negen jaar later vond de opening plaats van de spoorweg naar Zutphen. Tegen de zin van de Arnhemmers waren de spoorlijnen aangelegd op hoge dijken die, als een nieuwe stadsmuur, de stad scheidden van de groene Veluwe. Met het toenemende autoverkeer in de twintigste eeuw bleek de dijk ook een pluspunt te hebben: de stad werd niet geplaagd door stilstaand autoverkeer voor gesloten overwegen.

De opening van de spoorlijn naar Nijmegen in 1879 betekende het einde van een tijdperk. Niet alleen betekende het de voltooiing van het spoornetwerk rond Arnhem. Ook lag Nijmegen nu voor het westen van het land onder handbereik. De specifieke voordelen van Arnhem als vestigingsplaats waren verdwenen.

Het stationsplein en de aanliggende gebouwen werden in de Tweede Wereldoorlog verwoest. De vele grote hotels werden vervangen door kantoren. Het nieuwe kleinere stationsgebouw stond weggedrukt in een hoek van het nieuwe plein.

In 1994 werden in Arnhem Centraal nieuwe ontwikkelingen en andere ideeën ten aanzien van openbaar vervoer samengebracht. De mogelijke komst van de Hoge Snelheids Lijn (HSL) bracht alles in een stroomversnelling. Het stationsgebouw moest vervangen worden door een ‘terminal’ met een rechtstreekse wandelpromenade naar de binnenstad. Bouwkundige en financiële tegenslagen zorgden ervoor dat het stationsgebied jarenlang een lelijke bouwplaats bleef. Het reizigersonvriendelijke tijdelijke stationsgebouw met schijnbaar oneindige hoge provisorische trappen (2006-2011) gold daarbij als absoluut dieptepunt.
Nadat in november 2015 het nieuwe station was geopend, sleepten het gebouw en het gebied de ene na de andere architectuur- en stadsvernieuwingsprijs in de wacht.

Uitbreiding van Arnhem, sedert den aanleg der Spoorwegen in 1845
Kaart uit 1873.
© Gelders Archief: 0509 Kaartenverzameling 475. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).
Stationsplein, ca. 1935
© Gelders Archief: 1583, Fotocollectie voormalig gemeentearchief Arnhem, KLM Aerocarto, foto Gelders Archief. GldA-1.0 licentie (alle rechten voorbehouden).

Van voor de oorlog
Het Stationsplein rond 1930 liep vanaf het stationsgebouw uit 1869 naar beneden. Na de oorlog is bij de herinrichting het plein afgegraven. Rondom het plein stonden hotels als Sluis (oudst), Oranje-Nassau (chicst), Haarhuis (met lunchroom en terras) en Bristol. Het laatste hotel van eigenaar Jan Dommering, die wereldkampioen biljarten in 1925 was, had als eerste hotel in Arnhem centrale verwarming en elektrisch licht.

Links omzomen bomen de voormalige Bovenbergstraat. De bomen rechtsonder zijn een restant van de 19e-eeuwse Coehoornbegraafplaats (nu vergaderlocatie CC3 van het Coehoorn Centraal-project).

Rechts naast de oostelijke zijvleugel van het stationsgebouw staat het postdistributiekantoor dat in zijn geheel werd verplaatst. Als Station Klarendal is het neogotische gebouw uit 1887 vanaf 2008 het onderkomen van restaurant ‘Goed’ (Proeven).

Herinneringsplaatsen
Zijpse-, Apeldoornse en Hommelsepoort
Arnhem Centraal
Stationsplein
Oude Stationsstraat
Goed (Proeven) aan de Klarendalseweg

Stationsgebied Arnhem Centraal met Park- en Rijntoren, 2018.
Rechts is het hoekpand met de tekening uit de stripverhalen van Eric de Noorman (van ‘Arnhemmer’ Hans G. Kresse) in 2021 vervangen door de bouw van het Ibishotel.
© Fotograaf Rob Slepička, 2017.

Sloop vestingwerken, 1829-1853

Plantsoenen op de plek van buitenwerken
A. Godefroij, Plan der te slegtene Buitenwerken van de stad Arnhem (1819),
© Gelders Archief: tekening van A. Godefroy, Gemeente Arnhem, 1551-79. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).
Fromberghuizen op de fundamenten van de stadsmuur
© Fotograaf Rob Slepička, 2018.

Vanaf 1817 werden de buitenste verdedigingswerken van de stad omgetoverd in slingerende wandelpromenades en lommerrijke plantsoenen. Dit alles naar de plannen van de befaamde tuinarchitect Jan David Zocher jr. Op de kaart zien we het gebied tussen de Velper- en de Janspoort.    

De sloop van de binnenwal, de stadsmuren en de poorten werd vanaf 1829 ingezet. Op de fundamenten van de stadsmuur, bij het hedendaagse Willemsplein, bouwde architect Hendrik Willem Fromberg in 1853 met gemeentelijke subsidie zeven imposante herenhuizen. Dat achter het witte neoclassicistische stadspaleis de armoedigste krotwoningen stonden, moest verborgen blijven ‘zoodat het oog van de vreemdeling niet langer onaangenaam getroffen worde’.

Uit de middeleeuwse omknelling
In 1808 had koning Lodewijk Napoleon de wallen en vestingwerken al aan de stad geschonken. De sloop van de buitenwerken werd opgehouden omdat Napoleon in 1812 de vesting in weerbare staat liet herstellen. In 1817 kreeg de stad van Koning Willem 1 toestemming om de buitenwerken van de vesting Arnhem te veranderen in bolwerkplantsoenen. Daar bleef het niet bij. Kregen de meeste steden pas bij de Vestingwet van 1874 de gelegenheid om hun stadsmuren te slopen, Arnhem mocht dat al in 1829. In twintig jaar tijd werden de oude stadsmuren met de grond gelijk gemaakt. Het puin werd gebruikt om de stadsgracht te dempen waarop vervolgens de singels werden aangelegd. Dit betekende wel weer het einde van de bolwerkplantsoenen.

De sloop van de verdedigingswerken was rigoureus. Van de vier middeleeuwse grote stadspoorten bleef alleen de Sabelspoort over. De imposante Jans- en Velperpoorten met binnen- en buitenpoorten, bastions en ravelijnen maakten plaats voor ruime pleinen. De brede stadsgracht verdampte in fasen tot een smal vijverachtig stroompje op de Lauwersgracht. Arnhem had in één slag zijn middeleeuwse, later gezien als pittoreske en nostalgische karakter afgelegd.

De vrijgekomen ruimte gaf gelegenheid tot de bouw van nieuwe riante huizen. In de beknelde binnenstad was daar geen ruimte voor. Het zijn in de eerste jaren vooral Arnhemse handelaars en bankiers die nieuwe huizen laten bouwen op geslechte vestingwerken. Zij beschikten over meer financiële armslag door de groei van de overslaghandel over de Rijn met Duitsland en de aanleg van verharde rijksstraatwegen naar het Veluwse achterland (Utrechtseweg en Velperweg in 1820, Hommelseweg en Amsterdamseweg in 1825).

Met het verdwijnen van de vestingwerken stond de stad nu direct in verbinding met de heuvels en de bossen van de Veluwe. Rijke mensen uit het westen van het land werden door de ligging van Arnhem aangetrokken. Grote herenhuizen in neoclassicistische stijl, zoals de Fromberghuizen, verrezen langs de binnenkant van de nieuwe singels. Daarnaast trokken andere grote projecten veel arbeiders aan, zoals de aanleg van de spoorlijn op een grote spoordijk en de bouw van Musis Sacrum in 1847. Arnhem was klaar voor de grote sprong voorwaarts.

Aan de muzen gewijd
Op een vroegere ravelijn (vooruitgeschoven verdedigingswerk in een gracht) buiten de gesloopte Velperpoort werd in 1847 het Musis Sacrum gebouwd. De concertzaal zou haar huidige karakteristieke uiterlijk pas in 1880 krijgen. De zaal lag in haar beginjaren als een eilandje in de voormalige stadsgracht. De met bomen omzoomde paden rondom Musis waren een geliefde wandelroute voor de Arnhemmers. Een kleine dam verbond de zaal direct met de stad via de Nieuwstad. 

Musis Sacrum werd in nog geen drie maanden gebouwd om in eerste instantie onderdak te bieden aan de ‘Liedertafels’: zangwedstrijden tussen mannelijke koren uit de Nederlands en Duitse Rijnsteden. Al snel breidde de zaal haar activiteiten uit met landelijke conferenties en tentoonstellingen.

Musis als muzikale oase, 1860
© Gelders Archief: kleurenlithografie uitgegeven door J. van Egmond jr., Gemeente Arnhem, 1551-79. Public Domain Mark 1.0 licentie (auteursrechtenvrij).

Herinneringsplaatsen
Nieuwe Plein
Eusebiusbinnen- en buitensingel
Velperbinnen- en buitensingel
Jansbinnen- en buitensingel
Frombergstraat
Musis Sacrum