Dank
Dit artikel kon niet geschreven worden zonder Tiny Jacobs-Brouwer. Haar uitmuntende onderzoek naar beeldhouwer Gijs Jacobs van den Hof heeft veel nieuwe inzichten opgeleverd. Via haar kregen we ook de beschikking over afbeeldingen uit het privéarchief van de Stichting Jacobs van den Hof.
Van sterfdagherdenking naar standbeeldinitiatief
In 1938 was het vierhonderd jaar geleden dat hertog Karel van Gelre (1467-1538) op 70-jarige leeftijd zijn laatste adem uitblies op het hertogelijk hof aan de Markt in Arnhem. Voor de herdenking van die gebeurtenis werd een comité met vertegenwoordigers uit het Arnhemsch Historisch Genootschap voor Oudheidkunde (‘Prodesse Conamur’) en de Historische Vereeniging Gelre in het leven geroepen. Zij organiseerden een herdenkingsviering op de sterfdag zelf, 30 juni, in de Eusebiuskerk. Naar aanleiding van de feestelijkheden (lezing, kranslegging bij het grafmonument, tentoonstelling, enz.) ontstond het plan om een standbeeld voor de hertog op te richten. Een nieuw particulier initiatief werd geboren: ‘Het Comité Standbeeld voor Karel van Egmond hertog van Gelre’. Daarin zaten niet de minste Arnhemmers in: burgemeester H.P.J. (Henri) Bloemers, adjunct-directeur van Gemeentewerken H.J. (Hendrik Jan) Heuvelink en de, in die dagen alom aanwezige en bevlogen Arnhemkenner, J.G.A. (Johan) Hogerlinden.
‘Karel’ op de rivierbodem
Het driemanschap ging voortvarend te werk en nog in hetzelfde jaar werd de plaatselijke bouw- en tekenschool ‘Kunstoefening’ benaderd om het standbeeld te maken. De leiding kreeg docent Gijs Jacobs van den Hof (1889-1965), die al naam en faam in de stad had verworven met talloze beeldhouwwerken (Vestagebouw, Heidemijgebouw, enz. enz.). De uitvoering was in handen van zijn leerlingen Ab Diekerhof (1917-1997) en Joop Hekman (1921-2013).
In het atelier van Jacobs van den Hof aan de Broekstraat maakten de drie een schaal- en kleimodel van het beeld. In 1941 was er, ondanks de oorlogstijd, inmiddels door 27 donateurs zoveel geld bij elkaar gebracht (fl. 1108,50) dat een blok Belgisch natuursteen voor fl. 670,70 gekocht kon worden.
Het transport verliep niet vlekkeloos, want de steen belandde in het water van de Rijn (noot 1). Eenmaal boven water werd de steen naar een keet achter de school van Kunstoefening aan het Stationsplein (nu ingang aan de Coehoornstraat) gebracht. Een andere hobbel die genomen moest worden was de noodgedwongen onderduikperiode van Hekman. Toch lukte het om voor evacuatie van de stad, na de Slag om Arnhem, in de werkruimtes Kunstoefening het beeld te voltooien.
‘Karel’ als verzetsstrijder
Bij het standbeeld moest natuurlijk een plaquette met tekst komen. De rijksarchivaris in Gelderland jhr. mr. A. H. (Toon) Martens van Sevenhoven kwam met een voorstel, waarvan de Duitse bezetter het nodige gedacht zou hebben:
Carolus dux Gelriae et comes Zutphaniae
1467-1538
Germanorum Imperatoris acerrimus oppugnator
Karel hertog van Gelre en graaf van Zutphen
1467-1538
Zeer fel bestrijder van de keizer van de Duitsers.
Bron: A.H. Martens van Sevenhoven brief van rijksarchivaris aan burgemeester H.P.J. Bloemers, 15-1-1942. Geciteerd in Kuys, 2014, p. 118.
Verder dan de bureaula van de verstandige Bloemers kwam het voorstel niet.
‘Karel’ onthoofd en onthuld
Tijdens de hevige strijd om de bevrijding van Arnhem in april 1945 raakte de kop van het beeld dusdanig beschadigd dat het driemanschap een nieuw hoofd moesten hakken. De definitieve voltooiing was daarom pas in 1948. De gemeenteraad besloot vervolgens om het beeld te accepteren en maakte geld vrij voor de sokkel, de nieuwe bestrating op de Jansplaat en de plaatsing van het beeld.
Op 13 april 1949 volgde de officiële onthulling op de Jansplaats. Burgemeester Chris Matser kon zo direct na de oorlog in zijn toespraak het niet nalaten te verwijzen naar de eerste ideeën voor de plaquettetekst. Hij kon ook bij het wegnemen van het onthullingsdoek niet vermoeden dat Karel nog driemaal zijn hoofd zou verliezen.
Wordt vervolgd.
Noten
1. Kuijs (2014) noemt de Maas, maar Jacobs-Brouwer (2020, p. 80, noot 315) geeft aan dat ‘De Gooi en Eemlander’ van 14-4-1949 deze rivier vermeldt, maar dat dit de Rijn moet zijn geweest.
Karel krijgt vijfde hoofd, 2009
Een groep jongeren had uit vandalisme op zaterdag 30 mei 2009 de hertog voor de vierde keer onthoofd. Toen het standbeeld na enkele maanden nog steeds geen nieuw hoofd had, greep kunstenaar Henk Jaspers in.
© RTV Arnhem, 3.40 minuut.
Literatuur en bronnen
Brink, T., Arnhem uit de kunst.
Arnhem 2019 (Uitgeverij Hijman Ongerijmd), pp. 29-30.
Hilberdink, C., Gelre’s hof. Van paardestal tot Huis der Provincie.
Zutphen 1983 (Uitgeverij De Walburg Pers), p. 53.
Jacobs-Brouwer, J.B., Ambacht en bezieling. Het atelier van de Arnhemse beeldhouwer Gijs Jacobs van den Hof (1889-1965).
Rheden 2020 (onuitgegeven masterscriptie Open Universiteit), p. 80.
Kuijs, J., Het standbeeld van hertog Karel van Gelre. Monument voor een schurk of een held?
In: B. Roest (red.), De last der geschiedenis. Beeldvorming, leergezag en traditie binnen het historisch metier. Liber amicorum bij het afscheid van prof. dr. P.G.J.M. Raedts.
Nijmegen 2013 (Valkhof Pers), pp. 106-121.
Kuijs, J.A.E., De stenen Karel van Gelre op de Arnhemse Jansplaats. Een terugblik op een 65-jarige relatie tussen stad en standbeeld.
In: Arnhems Historisch Tijdschrift, jrg. 34 (2014), nr. 3 september, pp. 114-127.
Mentink, G.J., Onderwijs.
Meurs, M.H. van e.a. (red.), Arnhem in de twintigste eeuw.
Utrecht 2004 (Uitgeverij Matrijs), pp. 231-267, p. 255.
Pelzers, E., Gijs Jacobs van den Hof.
In: Pelzers, E., Ploeg H. van der en P. Venhuizen (red.), Arnhemse kopstukken.
Arnhem 200 (Uitgeverij Kontrast i.s.m. De Gelderlander), pp. 96-99.
Ranft, F.R., Stichting Karel van Gelre.
In: Schulte, A.G. (red.), Arnhems Historisch Genootschap Prodesse Conamur 1792-1992. Overal lieten zij hun sporen na.
Zutphen 1992 (Uitgeverij Walburg Pers), pp. 91-99, p. 265.
Ranft, F.R., Johan Gerard Adolf van Hogerlinden (1878-1946).
In: Schulte, A.G. (red.), Arnhems Historisch Genootschap Prodesse Conamur 1792-1992. Overal lieten zij hun sporen na.
Zutphen 1992 (Uitgeverij Walburg Pers), pp. 223-233, p. 229.