In de tweede helft van zestiende eeuw tekende Aernout van Buchell (Arnoldus/Aernout Buchelius) de negen belangrijkste gebouwen van de stad. Op de tekening zijn de windrichtingen gedraaid: beneden is het noorden en rechts het westen. Uiterst links ligt de Walburgiskerk en daarnaast, iets naar beneden, de Grote of Eusebiuskerk. Rechtsonder is de St. Janskerk getekend. De kerk hoorde bij de Commanderij van St. Jan, een orde van middeleeuwse hospitaalridders. Niet alleen deze ridders zorgden voor de zieken. Rechtsachter de Janskerk staat het St. Petersgasthuis, één van de drie gasthuizen van de stad.
Zorg door hospitaalridders De ridders van St. Jan waren in het leven geroepen om gewonde en zieke kruisvaarders naar en van Jeruzalem te verzorgen. Zo had Graaf Otto I van Gelre, die in 1189 op kruistocht ging, met hen kennisgemaakt. Hij gaf hun een deel van zijn Arnhemse grond. In de loop der tijd groeiden de Arnhemse bezittingen van de ridderorde steeds meer. Gronden en molens langs de Jansbeek leverden de ridders inkomsten op.
Met een straatje, de huidige Doelenstraat, wordt het Commanderijcomplex gescheiden van de ‘Stads Wal’. De straat ten zuiden van het ommuurde riddergebied heet St. Jansstraat, nu Ruiterstraat. De huizen voor de ridders worden omgeven door de voorste (bij de kerk) en achterste tuinen (‘garden’). Blikvanger is de Janskerk, die in de 18e eeuw een bouwval wordt. In 1817 is de kerk gesloopt. Twintig jaar later wordt hier de Koepelkerk gebouwd.
Een plaquette in een portiek aan de Janslangstraat geeft vandaag de dag een vrije, niet geheel juiste, interpretatie van dit ‘staatje in een staat’. Want dat is het: het stadsbestuur heeft niets te vertellen over deze ridderenclave.
Zo’n 100 jaar na de stichting van de Commanderij, in 1315, gaf graaf Reinoud I van Gelre grond aan uit Tiel gevluchte kerkheren. Dit zijn ‘wereldlijke geestelijken’. Ze leven samen, zoals in een klooster, maar hebben geen kloostergelofte afgelegd. Deze kanunniken begonnen met de bouw van een kerk die rond 1370 klaar was: de Walburgiskerk. De Walburgiskerk is de oudste nog bestaande kerk van Arnhem, want de Grote of Eusebiuskerk is vanaf 1452 gebouwd. De voorganger van de Eusebiuskerk, de Maartenskerk, moest daarvoor wijken. Net als het terrein van de Commanderij was het gebied van het Walburgiskapittel een ‘immuniteit’. Het stadsbestuur had er geen zeggenschap over.
Zorg door burgers In de stad kwamen steeds meer kerken en kapellen. De ridders van St. Jan namen namelijk hun verzorgende taak niet erg serieus. Ze waren met veel te weinig en officieel zorgden ze niet voor burgers, maar voor de kruisridders. De dagelijkse zorg voor zieke en oudere Arnhemmers kwam in handen van de gasthuizen. Daarvan waarvan er drie in Arnhem: het Sint-Catharina Gasthuis (voor 1246), het Sint-Anthonie Gasthuis (1395) en hetSint-Petersgasthuis (1401). De ziekenverblijven werden gebouwd met een kapel, waarvan de torens boven de daken van omliggende huizen uitstaken. De achterzijde van het Sint-Petersgasthuis, te zien vanaf de Oeverstraat, is het enig overgebleven voorbeeld daarvan. Het werk van de drie gasthuizen is in de stad zelf nog steeds prominent aanwezig. In een moderne bestuursvorm verricht de DrieGasthuizenGroep ook in deze tijd haar verzorgende werk.
Herinneringsplaatsen Jansplein St. Petersgasthuis Drie GasthuizenGroep Jansbeek, Janspoort, Jansstraat, Jansplaats, Jansplein, St. Catharinaplaats, St. Peterlaan, Noord-, Oost-, Zuid- en West-Peterstraat, St. Antonielaan, Gasthuisstraat, St.-Petersgasthuis, Rijnstraat
Hofcomplexen van de Gasthuizen: Catharijnestraat (hof van St. Petersgasthuis), Maria van Gelrestraat, Heemskerckstraat, Stadhoudersstraat
“In naam van de heilige en ongedeelde Drie-eenheid. Amen. Ik, Otto, graaf van Gelre en Zutphen, (…) heb van de plaats Arnhem een stad gemaakt en daaraan alle vrijheid verleend, opdat deze stad en de mensen die erin wonen en erin zullen wonen, zich in vrijheid mogen verheugen…”.
Zo verleende graaf Otto II op 13 juli 1233 stadsrechten aan Arnhem. In de stadsrechtenbrief werd bepaald dat Arnhem een eigen bestuur kreeg: twaalf schepenen (te vergelijken met huidige wethouders) en twee burgemeesters.
Middeleeuwse stad In de twaalfde en dertiende eeuw groeide de nederzetting Arnhem sterk. Het gebied bleef echter opgedeeld tussen de graaf van Gelre, voorheen Hamaland, en de kloosters van Prüm en Elten. Graaf Otto II ergerde zich eraan dat hij niets te zeggen had over het domein en de bewoners van het klooster van Prüm. Zo kon hij niet optimaal profiteren van de groei van Arnhem. Hij schonk daarom in 1233 zijn deel van de nederzetting stadsrechten. Naast een eigen bestuur zou de graaf ook geen belastingen meer zonder toestemming van de burgers heffen. Dat sprak de Arnhemmers wel aan. Binnen vijftig jaar moest het klooster van Prüm ook buigen voor de opkomende burgermacht.
De graaf zorgde er wel voor dat hij verdiende aan de stad. Hij benoemde de voorzitter van de rechtbank, de richter. Die moest rechtspreken volgens de aanwijzingen van het stadsbestuur, maar de geïnde boetes gingen naar de graaf. Een rentmeester zorgde ervoor dat de bestaande belastingen in de vorm van tollen en accijnzen ook bij hem terechtkwamen. De graaf was wel goed, maar niet gek.
Bij een echte middeleeuwse stad horen ook stadsmuren en poorten. De Sabelspoort is de enig overgebleven stadspoort uit de middeleeuwen. De Rijn-, Jans- en Velperpoort zijn in de eerste helft van de 19e eeuw gesloopt. Van de stadsgracht zijn de singels een herinnering en de nog steeds fraaie Lauwersgracht. De Sabelspoort (van ‘sable’ = zand) toont alle facetten van het middeleeuwse Arnhem: stevige ronde muren, kantelen, de namen van twee burgemeesters en het stadswapen.
Bestuursmacht en stadsbranden De burgemeesters en de schepenen kwamen vooral uit de twee belangrijkste families van de stad: Van Arnhem en Van de Gruythuis. De ambachtslieden en handelaren waren niet blij met de machtspositie van deze oude rijke families. In 1406 liep een machtsgreep echter op niets uit. Vijftig Arnhemmers verloren het burgerrecht en zij kregen dat pas terug toen zij beloofden nooit meer in opstand te komen. Tot 1350 was landbouw voor de 2.500 inwoners van Arnhem het voornaamste middel van bestaan. In de stad stonden veel boerderijen, moestuinen, stallen en varkenshokken. De huizen van hout, riet en stro waren erg brandgevaarlijk. Grote stadsbranden braken uit in 1364, 1419 en 1422. Het stadsbestuur probeerde aan dit gevaar een einde te maken door gratis stenen dakpannen uit te delen. De bevolking groeide gestaag door tot zo’n drieduizend rond 1500.
De Arnhemse dubbele adelaar Bij een stad hoort een stadswapen. Dit teken wordt, behalve op de toegangspoorten van de stad, ook aangebracht op besluiten en brieven. Hier werd een zegel voor gebruikt, waarvan de oudste uit 1281 is. In spiegelschrift staat ‘Sigillu(m) Burgensium de Arnem’, het zegel van de burgers van Arnhem. De geelkoperen stempel werd gedrukt op vloeibare was of lood, waarmee de brieven werden verzegeld. De tweekoppige adelaar zou verwijzen naar de oorspronkelijke naam van Arnhem, Arendsheim of Arnoldsheim. De dubbele arend is een veelgebruikt symbool. De wapens van Gelderland en Duitsland dragen ook de tweekoppige roofvogel.
Herinneringsplaatsen Sabelspoort Historische Kelders Rijnstraat Graaf Ottoplein, Tullekenssteeg, Schepen Te Boeckop Pad